This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Grammatica
les 1.
Slide 1 - Slide
Deze les gaan we:
- oefenen met zinsdelen
- op zoek naar de persoonsvorm
- nadenken wie het onderwerp is in een zin
Slide 2 - Slide
Zinsdelen
Om iets aan een ander te kunnen vertellen, is het handig als je iets weet over de volgorde van een zin. En over welke delen van een zin bij elkaar horen.
Om de zinsdelen goed te kunnen herkennen, gebruiken we de
‘zinsdeelproef’.
Slide 3 - Slide
Waar begin je mee als je de zin in zinsdelen gaat knippen?
Stap 1. je zoekt de persoonsvorm
De persoonsvorm vind je
- door de zin vragend te maken (de pv is het eerste woord)
- door de zin in een andere tijd te zetten (de pv verandert)
Slide 4 - Slide
Jantje loopt op straat.
Op straat loopt Jantje.
Het is dezelfde zin, alleen zijn er een paar zinsdelen van plek gewisseld.
Slide 5 - Slide
Jantje loopt op straat.
stap 1. Zoek de pv.
- Zin vragend maken: Loopt Jantje op straat?
of
- Zin in een andere tijd zetten: Liep Jantje op straat?
de pv in deze zin is: loopt
Slide 6 - Slide
Jantje - loopt - op straat.
Deze zin heeft drie zinsdelen. De pv is 1. Het stuk voor de pv is 1 deel. Het stuk na de pv is 1 deel.
Op straat = 1 deel. je kunt het niet uit elkaar halen
Je zegt niet: op loopt Jantje straat
Slide 7 - Slide
De lange jongen geeft het kleine meisje een kusje.
Stap 1. Zoek de pv.
Wie weet het?
Slide 8 - Slide
Maak de zin vragend:
Geeft de lange jongen het kleine meisje een kusje?
‘Geeft’ komt vooraan en is dus de persoonsvorm (pv).
Slide 9 - Slide
Welke delen van de zin kun je nog meer vóór de pv zetten?
Een kusje geeft de lange jongen het kleine meisje.
‘een kusje’ is ook een zinsdeel
Slide 10 - Slide
Dan kun je de zin in zinsdelen gaan knippen:
De lange jongen - geeft - het kleine meisje een kusje.
We missen nu nog 1 stap.
Slide 11 - Slide
Je kunt de zin dus in vieren delen:
de lange jongen - geeft - het kleine meisje - een kusje
Slide 12 - Slide
We hebben nu twee stappen gehad:
1. Zoek de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen
Slide 13 - Slide
De derde stap is zoeken naar het onderwerp.
Wie of wat doet er iets in de zin?
Slide 14 - Slide
Eigenlijk vraag je: wie/wat + pv?
In de zin: Jantje loopt op straat
Vraag je:
Wie loopt? Want loopt is de pv.
Jantje loopt, Jantje is het onderwerp.
Slide 15 - Slide
Bij de zin van de lange jongen, vraag je:
Wie geeft het kleine meisje een kus?
Antwoord: de lange jongen. Hij is het onderwerp.
Slide 16 - Slide
Wat is de persoonsvorm in deze zin: Het hondje bijt in een bal.
A
Een bal
B
Bijt
C
Het hondje
Slide 17 - Quiz
Wat is het onderwerp in deze zin: De kip legt een gouden ei.
A
Legt
B
De kip
C
Een gouden ei
Slide 18 - Quiz
Maken:
1.7 grammatica
Let op: je gaat zelfstandig door dit hoofdstuk heen.