Lijdend voorwerp

10 min lezen
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

10 min lezen

Slide 1 - Slide

Planning van vandaag

- Herhaling zinsdelen
- Uitleg Lijdend voorwerp
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Wat is de pv in deze zin:
Hielke en Sietse waren aan het varen.
A
Hielke en Sietse
B
waren
C
varen
D
waren aan het varen

Slide 3 - Quiz

Verdeel de zin in zinsdelen, gebruik / :
De kat drinkt het liefst melk in de morgen.

Slide 4 - Open question

Wat is het onderwerp in deze zin:
Ik heb een cadeau voor jou gekocht.
A
Ik
B
heb
C
een cadeau
D
gekocht

Slide 5 - Quiz

Wat is het wg in deze zin:
Ik heb een cadeau voor jou gekocht.
A
Ik
B
heb
C
een cadeau
D
heb gekocht

Slide 6 - Quiz

Lijdend voorwerp
We kennen het onderwerp als degene/ het ding die iets dóét. Het lijdend voorwerp is degene/ het ding die iets ‘overkomt’ of ‘ondergaat’


Bijvoorbeeld:
De directeur van de bioscoop ontsloeg de popcornverkoper.
De piranha rook bloed.
Ik pakte het boek uit de boekenkast.

Slide 7 - Slide

Hoe vind ik het lijdend voorwerp?
Stap 1: zoek de persoonsvorm
Stap 2: schrijf het onderwerp en het werkwoordelijk gezegde op
Stap 3: stel jezelf de vraag: wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

Hoe ziet dat eruit?
Bijvoorbeeld: De kat krijgt een snoepje van haar baasje.
Stap 1: pv = krijgt
Stap 2: ow = de kat, wg = krijgt
Stap 3: lv = ??


Slide 8 - Slide

Wat is het lv in deze zin:
Mia vertelde gisteren een geheim.
A
Mia
B
vertelde
C
gisteren
D
een geheim

Slide 9 - Quiz

Wat is het lv in deze zin:
Frits stal een koekje uit de kast.
A
Frits
B
stal
C
een koekje
D
uit de kast

Slide 10 - Quiz

Wat is het lv in deze zin:
Ik heb een cadeau voor jou gekocht.
A
Ik
B
heb gekocht
C
een cadeau
D
voor jou

Slide 11 - Quiz

Aan de slag
Huiswerk:
Cursus 5 grammatica
§7 Lijdend voorwerp
Opdracht 2, 3 en 6

Online of in je boek op blz. 216, 217

Slide 12 - Slide