les 2 Laagland module 7 Poëzie van Vijftig

Laagland module 7 (les 8)
Beweging van Vijftig
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Laagland module 7 (les 8)
Beweging van Vijftig

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Beweging van Vijftig
  • Groep dichters o.a. Lucebert, Kouwenaar
  • Vrije versvorm en soms maatschappijkritisch
  • Experiment: vorm en inhoud ontstonden tijdens het proces
  • Taal moest ontdaan worden van de betekenis
  •  Opnieuw experimenten met alle taalregels





Slide 3 - Slide

Kenmerken poëzie
  • opvallende beeldspraak > beelden roepen samen een gevoel of idee op, het verband ertussen is niet logisch, maar associatief. Beeldspraak is ook autonoom = overdaad aan beeldspraak, inhoud bestaat uit louter beelden
  • emotioneel, zintuiglijk en lichamelijk taalgebruik
  • weinig of geen interpunctie en een vrije versvorm; wel veel gebruik van alliteratie en assonantie
  • soms maatschappijkritisch en geëngageerd
  • experimentele typografie



Slide 4 - Slide

Rond 1950 debuteerde een aantal dichters, zij worden de "vijftigers" of …… genoemd.
A
expressionisten
B
modernisten
C
impressionisten
D
experimentelen

Slide 5 - Quiz

De keizer van de Vijftigers is:
A
Campert
B
Hanlo
C
Kouwenaar
D
Lucebert

Slide 6 - Quiz

Wat is geen kenmerk van de poëzie van de Vijftigers?
A
Engagement
B
Humor
C
Overdadige beeldspraak
D
Nauwelijks spelling, interpunctie, rijm en metrum

Slide 7 - Quiz

De poëzie van de Vijftigers is rationeel en logisch.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

"Oote" van Jan Hanlo is een experimenteel gedicht. Woordspelingen en klankspelletjes zijn kenmerken van deze poëzie van de Vijftigers. Andere kenmerken zijn:
A
een overdaad aan beeldspraak
B
geen rijm of metrum
C
onregelmatige strofebouw
D
geen interpunctie

Slide 9 - Quiz

Met welke beeldende kunstbeweging staan de Vijftigers het meest in verbinding?
A
Cobra
B
Colorfield painting
C
Nouveau réalisme
D
Pop art

Slide 10 - Quiz

De poëzie van de Vijftigers is geëngageerd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

aan de slag
maak in je schrift van module 7 opdracht 14

Slide 12 - Slide

antwoorden opdracht 14
5 De nieuwe poëzie wordt tamelijk duister omschreven als “de hete ijzeren keel der ontroerde beulen die muzikaal open zal gaan” (vs. 11-12). De nieuwe poëzie zal “muzikaal” zijn (klankrijk), afrekenen met het verleden (vergelijk “beulen”) en niet mooi, maar een directe, spontane, schrille en ontregelende kreet zijn, vergelijk “hete ijzeren keel” en “ontroerend”.
6 “riool” (van de revolutie) vs. 14.
7 In vs. 7 is sprake van “bedorven voer” en in vs. 14 van “riool”: bedorven voer hoort in het riool thuis.
8 De dichter presenteert zich in vs. 6 als “omroeper van oproer”. De dichter als opstandeling en/of revolutionair verlangt (vergelijk “snak” vs. 14) naar het “riool/van revolutie” (vs. 14-15) om de schoonheid te honen, de poëzie (ook zijn eigen werk) is nog veel te mooi!

Slide 13 - Slide

antwoorden opdracht 14
1 De drie gedichten gaan over poëzie, de functie van de poëzie en de rol, taak of werkzaamheden van de dichter.
2 “lyriek is de moeder der politiek” (vs. 5).
3 De ik-figuur (de dichter) typeert zichzelf als “omroeper van oproer”. De dichter presenteert zichzelf met deze formulering als iemand die oproer (vergelijk opstand, revolutie) verkondigt, dus als een (verbale) revolutionair.
4 Met de “dichters van fluweel” worden de literaire voorgangers van de ik-figuur bedoeld, de dichters waar de “omroeper van oproer” zich tegen afzet. Het is kenmerkend voor de avant-garde om je af te zetten tegen je voorgangers.

Slide 14 - Slide

antwoorden opdracht 14
9 Nee, vs. 16 verwijst niet alleen naar vs. 9 (“de dichters van fluweel”), de kritiek (“hoon”) in vs. 16 is ook gericht tegen het werk van de ik-figuur zelf, de ik-figuur is een ‘rijmrat’, zijn ‘revolutionaire’ gedicht is een rijmend gedicht bestaande uit vier kwatrijnen met rijmschema’s (gepaard rijm, omarmend rijm en gekruist rijm) en er wordt volop gebruikgemaakt van alliteratie en assonantie.
10 Het doel van de poëzie wordt geformuleerd in vs. 3-4 “ik vraag van poëzie niet meer/dan die rivier in kaart te brengen”. De rivier die in kaart gebracht moet worden (vs. 1-2) stroomt echter niet (zoals in werkelijkheid) van de bergen naar de zee, maar van de zee naar de bergen. Poëzie moet dus niet de bestaande werkelijkheid in kaart brengen, maar een andere, alternatieve mogelijkheid van de werkelijkheid.

Slide 15 - Slide

antwoorden opdracht 14
11 In strofe 2 beschrijft de ik-figuur zijn dichterlijke activiteiten waarin een onvruchtbare zwarte rots een (utopische, dichterlijke) vruchtbare blauwe waterrots wordt. Hiertegenover staat wat de kranten schrijven. De kranten ontkennen de dichterlijke activiteiten van strofe 2.


Slide 16 - Slide

antwoorden opdracht 14
12 De kranten met hun “koppen” “droog en zwart” (lees: de duidelijke krantenkoppen) bevestigen vaste waarheden; de kranten willen geen dichterlijk geloof (credo betekent ‘ik geloof’) in andere, alternatieve mogelijkheden van de werkelijkheid. De kranten “werpen dammen op en dwingen/rechtsomkeert” (vs. 11-12). In strofe 1 en 2 wordt een gewenste verandering of omkering van het bestaande beschreven, maar de kranten “willen het anders” (vs. 9) en gaan niet mee in de dichterlijk geschetste en gewenste omkering van het bestaande. De houding van “de kranten” om niet mee te gaan met de gehoopte verandering en vernieuwing is kenmerkend voor de restauratie: geen veranderingen, alles moet blijven zoals het eens was.
13 Strofe 1 en 4 gaan over het maken van poëzie.

Slide 17 - Slide

antwoorden opdracht 14
14 Voor dichten wordt in vs. 2, 3, 4, 16, 17 en 18 het werkwoord “maken” gebruikt. Dichten wordt gepresenteerd als een vorm van ‘maken’, van werken en arbeid en dus niet van inspiratie. Het maak- of arbeidsproces betreft het bewerken van materiaal: stenen worden zacht gemaakt, uit water wordt vuur gemaakt, uit dorst wordt regen gemaakt. Dit bewerken of omzetten van materie lijkt een onmogelijke opgave.
15 De vraag is waar vs. 19 (strofe 5) bij hoort. Hoort vs. 19 bij strofe 2 en 3 als beschrijving van een situatie in de realiteit: de ik-figuur drinkt vanwege dorst terwijl het regent, of hoort strofe 5 (vs. 19) bij strofe 1 en 4 en sluit het aan bij de dichterlijke praktijk: “het regen maken uit dorst” (vs. 4), “het regen maken uit dorst” (vs. 18) dat resulteert in “het regent ik drink ik heb dorst” (vs. 19)? Beide lezingen zijn mogelijk en sluiten elkaar niet uit. Vs. 19 is meerduidig.

Slide 18 - Slide

antwoorden opdracht 14
16 Het gedicht van Lucebert is het gedicht waarin het duidelijkst de avant-gardistische houding van het verguizen van literaire voorgangers (“de dichters van fluweel”) naar voren komt.

17 De gedichten van Lucebert en Campert zijn beide geschreven in een vaste strofevorm: allemaal kwatrijnen. Het gedicht van Lucebert heeft zelfs rijmschema’s. Dat is eigenlijk erg traditioneel. In de gedichten van Lucebert en Campert is één stijl of jargon overheersend.
 Het gedicht van Kouwenaar wijkt af van de gedichten van Lucebert en Campert. (vervolg op volgende slide).

Slide 19 - Slide

antwoorden opdracht 14
 Kouwenaars gedicht heeft vijf strofen van respectievelijk 4, 5, 5, 4 en 1 versregels. Er is bij Kouwenaar geen vaste regelmaat van strofevormen en er wordt geen gebruikgemaakt van eindrijm. Bij Kouwenaars gedicht is het onduidelijk wat de relatie is van strofe 5 (vs. 19) tot de rest van het gedicht. Deze meerduidigheid/onduidelijkheid van een strofe (versregel) tot de rest van het geheel van de tekst ontbreekt in de gedichten van Lucebert en Campert. Het gedicht van Kouwenaar is – meer dan de gedichten van Lucebert of Campert – ook gebaseerd op een stijlbreuk: in strofe 1 en 4 wordt het dichtproces beeldend in dichterlijke taal (paradoxen) beschreven, de beschrijvingen van de realiteit in strofe 2 en 3 ontberen dit dichterlijke beeldende taalgebruik. Als gedicht lijkt het gedicht van Kouwenaar het meest een breuk met de traditie.

Slide 20 - Slide