Oefenen pww

Oefenen pww
1 / 47
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Oefenen pww

Slide 1 - Slide

Nederlands-Indië 
1945

In 1945 riep Nederlands-Indië de onafhankelijkheid uit.
Als reactie stuurde Nederland het leger naar Indonesië. 
In 1949 werd Indonesië onafhankelijk. 
Dekolonisatie

Slide 2 - Slide

Onafhankelijkheid Indonesië
Soekarno 1945 verklaart Indonesië onafhankelijk
Nederlands leger treed met harde hand op 

Slide 3 - Slide

Indonesië onafhankelijk




Soekarno roept de 
onafhankelijkheid 
uit in 1945
Soevereiniteitsoverdracht in 1949 

Slide 4 - Slide

Actualiteit

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link


Wat is een voorbeeld van de ethische politiek?
A
Het oprichten van scholen
B
Bedrijven starten in Nederlands-Indië
C
Een indirect bestuur invoeren
D
Het systeem van vrije arbeid

Slide 7 - Quiz

Een extra doel van de ethische politiek was...
A
de Nederlandse cultuur te verspreiden
B
meer winst te maken

Slide 8 - Quiz

Wat is ethische politiek?
A
Dat Nederland iets terug moest doen voor de Indonesiërs
B
Dat je alleen de politiek in mocht als je Nederlands was
C
De discussie over het slavernijverleden
D
Goede communicatie tussen politieke partijen

Slide 9 - Quiz

Door welk ander Aziatisch land groeide het gevoel van nationalisme in Indonesië?
A
Thailand
B
Maleisië
C
Japan
D
Nieuw-Guinea

Slide 10 - Quiz

Wat was een oorzaak van de groei van het nationalisme in Indonesië?
A
Nederland heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog geen macht meer
B
Japanners beloven Indonesiërs onafhankelijkheid
C
De oorlog zelf
D
Indonesiërs willen een eigen staat.

Slide 11 - Quiz

Soekarno was:
A
de leider van de nationalisten in Indonesie
B
een collaborateur
C
een vrijheidsstrijder
D
een Japanse generaal

Slide 12 - Quiz

Wat zijn politionele acties?
Wat zijn politionele acties?
A
Acties van Nederland om te voorkomen dat Indonesië onafhankelijk werd.
B
Acties van Japan een nieuwe poging te doen om Nederlands-Indië in te nemen.
C
Acties van Nederlands-Indië om ervoor te zorgen dat zij onafhankelijk werden.
D
Acties van Duitsland om Japan te gaan helpen in de oorlog.

Slide 13 - Quiz

politionele acties
A
1945-1946
B
1946-1947
C
1947-1948
D
1948-1949

Slide 14 - Quiz

In welk jaar was de eerste politionele actie?
A
1947
B
1948
C
1949
D
1951

Slide 15 - Quiz

In welk jaar was de tweede politionele actie?
A
1947
B
1948
C
1949
D
1950

Slide 16 - Quiz

Waarom moest Nederland Indonesië onafhankelijk verklaren?
A
Door de druk van de Verenigde Staten.
B
Door de druk van de VN.
C
Door de klimaatverandering.
D
Door de Nederlandse bevolking zelf.

Slide 17 - Quiz

in 1874 werd er in Nederland een belangrijke wet aangenomen. het was voortaan verboden om kinderen onder de twaalf jaar in fabrieken te laten werken. hoe heet deze wet?
A
leerplichtwet
B
burgerlijke kinderwet
C
kinderwet van Houten
D
kinderwet van Houtten

Slide 18 - Quiz

Waarom hadden veel ouders kritiek op de Kinderwet van Van Houten?
A
Omdat arme gezinnen de inkomsten van werkende kinderen hard nodig hadden om in leven te blijven
B
Omdat boeren hun kinderen onder de twaalf jaar niet meer op hun bedrijf mee mochten laten werken
C
Omdat kinderen verplicht werden tot hun twaalfde jaar onderwijs te volgen
D
Omdat ouders hun kinderen onder de twaalf jaar niet meer konden dwingen huishoudelijk werk te verrichten

Slide 19 - Quiz

De SDAP was een...
A
Liberale politieke partij
B
Socialistische politieke partij
C
Katholieke politieke partij
D
Protestantse politieke partij

Slide 20 - Quiz


Pieter Jelles Troelstra was een ..
A
Socialist
B
Liberaal
C
Katholiek
D
Protestant

Slide 21 - Quiz

De geleide loonpolitiek hield in:
A
De lonen werden steeds hoger
B
De lonen werden door de overheid laag gehouden
C
De lonen werden steeds lager
D
De lonen werden door de werkgevers laag gehouden

Slide 22 - Quiz

Wat is het harmoniemodel?
A
dat je geld krijgt als je niet meer kunt werken
B
dat de welvaart en de werkloosheid met elkaar in harmonie zijn
C
dat werknemers, werkgevers en de overheid goed met elkaar samenwerken en overleggen over loon
D
dat je niet klaagt, ook al krijg je weinig geld

Slide 23 - Quiz


Wat is het
censuskiesrecht?
A
Dat alleen rijke mannen mogen stemmen
B
Dat de koning kiest welke mensen mogen stemmen
C
Dat alleen arbeiders stemrecht hebben
D
Dat alleen katholieken stemrecht hebben

Slide 24 - Quiz

Wat is de aanpassingspolitiek van Colijn?
A
Uitgaven verhogen inkomsten verlagen
B
economie aanpassen aan Nazi-Duitsland
C
Uitgaven aanpassen aan dalende inkomsten
D
Uitkeringen verhogen, inkomsten verlagen

Slide 25 - Quiz

Wie was Colijn?
A
Nederlandse minister-president
B
Franse minister-president
C
Britse minister-president
D
Duitse minister-president

Slide 26 - Quiz

Wat is een vakbond?
A
een groep werknemers die zich verenigt
B
Een groep werkgevers die zich verenigt
C
Kleding die vaak werd gebruikt bij protesten
D
Politici die hun politieke ideeën baseren op arbeid

Slide 27 - Quiz

Wat is een verzorgingsstaat?

A
Een land waar genoeg artsen zijn voor de burgers.
B
Een land waar genoeg ziekenhuizen zijn voor de burgers.
C
Het overzicht van de kosten van alle uitkeringen
D
Een land waar de overheid de burgers helpt als dat nodig is.

Slide 28 - Quiz

Welke jeugdcultuur is dit?
A
Hippie
B
Provo
C
Nozem
D
Punk

Slide 29 - Quiz

Wat is een jeugdcultuur?
A
Cultuur van jonge mensen die anders is dan de cultuur van hun ouders
B
Een cultuur die past bij het land waarin je woont
C
Dat is dat iedereen dezelfde normen heeft
D
Ouders willen ook graag jong blijven.

Slide 30 - Quiz

Welke jeugdcultuur?
A
Provo
B
Alto
C
Hippie
D
Nozem

Slide 31 - Quiz

Welke jeugdcultuur is dit?
A
Hippie
B
Nozem
C
Provo
D
Drill

Slide 32 - Quiz

Juist of onjuist?
'Het feminisme zette zich voor vrouwenkiesrecht in.'
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quiz

Wat is Feminisme?
A
Vrouwen mochten minder
B
Mannen kregen de macht
C
Vrouwen krijgen meer rechten
D
Mannen krijgen minder rechten

Slide 34 - Quiz

Waarom wordt de Koude Oorlog
de 'Koude' Oorlog genoemd?
Koude Oorlog.
A
Het is een oorlog gevoerd in een erg koude periode.
B
Het is een oorlog waarin veel kernwapens gebruikt worden.
C
Geen echte oorlog maar wel veel dreiging en spanning.
D
Een oorlog waarin de sfeer erg 'koel' is.

Slide 35 - Quiz

Planeconomie
A
Kapitalisme
B
Communisme

Slide 36 - Quiz

Wat is een planeconomie?
A
De overheid bepaalt wat bedrijven produceren
B
Bedrijven bepalen zelf wat er geproduceerd wordt
C
Hulpmiddelen die je nodig hebt om te produceren
D
Een planeconomie heeft nooit bestaan

Slide 37 - Quiz

Bij het communisme:
A
Zijn er grote verschillen tussen arm en rijk.
B
Wordt gestreefd naar een maatschappij van gelijkheid.
C
Worden andere rassen als minderwaardig gezien.
D
Zijn bedrijven in handen van particuliere ondernemers.

Slide 38 - Quiz

Het communisme wil...
A
Een sterke leider, aan wie iedereen gehoorzaam is.
B
Gelijke verdeling van bezit en macht.
C
Democratie
D
De mogelijkheid om winst te maken en rijk te worden

Slide 39 - Quiz

Wat is de Trumanleer?
A
Wanneer één land communistisch wordt dan volgen de landen er omheen ook.
B
Het recht om in te grijpen wanneer een land communistisch dreigde te worden.
C
Een vergaande politieke samenwerking tussen West- en Oost-Europa.
D
De afspraken die gemaakt zijn tijdens de conferentie van Jelta.

Slide 40 - Quiz

Wat was het Warschaupact?
A
Economische samenwerking tussen Oostblok landen.
B
Een vredesverdrag tussen Oost en West.
C
Militair samenwerkingsverband tussen Oostblok landen.
D
Een verdrag over de beperking van kernwapens.

Slide 41 - Quiz

Warschaupact
A
Sovjet-Unie
B
Verenigde Staten

Slide 42 - Quiz

7. Plaats de ontwikke-
lingen in de juiste
chronologische volgorde.

Begin bij wat eerst gebeurde.



1- Val van Berlijnse Muur
2- Uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 15 landen
3- Geallieerden verdelen Duitsland en Berlijn in vier bezettingszones
5-Bouw van Berlijnse Muur
6- Westelijke geallieerden voegen hun zones samen tot West-Duitsland (BRD)
A
6, 3, 1, 5, 2
B
3, 6, 5, 1, 2
C
3, 6, 5, 2, 1
D
5, 6, 3, 2, 1

Slide 43 - Quiz


Hoe heten de twee Duitslanden die in 1949 ontstonden?
A
Oost-Duitsland en West-Duitsland
B
DRD en BDD
C
D
DDR en BRD

Slide 44 - Quiz

Wanneer was de eenwording van Duitsland?
A
1869
B
1870
C
1871
D
1872

Slide 45 - Quiz

Welke volgorde klopt?
A
Lenin, Chroetsjov, Stalin
B
Chroetsjov, Lenin, Stalin
C
Stalin, Lenin, Chroetsjov
D
Lenin, Stalin, Chroetsjov

Slide 46 - Quiz

Welke bewering over de politiek van Gorbatsjov is juist?

Gorbatsjov wilde
A
afschaffing van het communisme.
B
hervorming van het communisme.
C
uitbreiding van de macht van de Sovjet-Unie.
D
versterking van de staatsbedrijven.

Slide 47 - Quiz