H5 Th 8 Stofwisseling BS 2 Enzymen

Th 8 Stofwisseling H5 BS 2 Enzymen
1 / 37
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Th 8 Stofwisseling H5 BS 2 Enzymen

Slide 1 - Slide

T8: Stofwisseling in de cel- BS2 Enzymen

Slide 2 - Slide

Vul in:

.......... + zuurstof --> Energie + water+ koolstofdioxide
A
melkzuur
B
fotosynthese
C
verbranding
D
glucose

Slide 3 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van een organische stof?
* meerdere antwoorden kunnen juist zijn
A
Ze bevatten C/H/O-atomen
B
Het zijn relatief kleine moleculen
C
Ze worden gemaakt door organismen
D
Het zijn relatief grote moleculen

Slide 4 - Quiz

Is er hier sprake van assimilatie of dissimilatie?
A
Assimilatie
B
Dissimilatie

Slide 5 - Quiz

Leerdoelen
  • Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven.
  • Je kunt invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven. 

Slide 6 - Slide

begrippen bs 2
enzym
actieve centrum
substraat
reactieproducten
enzymactiviteit
pH (zuurgraad)
denatureren
Maak een woordenlijst

Slide 7 - Slide

wat zijn enzymen?
eiwitten (denk aan hoofdstuk DNA)
versnellen organische reacties --> biokatalysatoren
specifiek (substraat past precies op actieve centrum)
gevoelig (voor T en pH) want specifieke 3 D vorm
worden niet verbruikt!!...  (dus maar weinig van nodig)

namen eindigen op -ase

Slide 8 - Slide

wat doen enzymen? 
Enzym + Substraat --> product

Enzymen versnellen reacties



Slide 9 - Slide

substraat
de stof waarop het enzym inwerkt en dus omgezet gaat worden
enzym
eiwitten die chemische reacties katalyseren
(bio)katalysator
stof die een chemische reactie kan versnellen zonder te worden verbruikt (dus gaat niet op)
(reactie)product
de stof die bij een reactie ontstaat 

Slide 10 - Slide

naam van enzym zegt iets over het substraat

Slide 11 - Slide

maar hoe geven we de activiteit weer? 

Slide 12 - Slide

Optimale werking

Slide 13 - Slide

enzymactiviteit
factoren die de enzym activiteit beïnvloeden:
  • temperatuur
  • concentratie (hoeveelheid) enzym, substraat en product
  • pH
maar je hebt maar een kleine hoeveelheid enzym nodig, want dan laat het eindproduct los en kan het enzym opnieuw gebruikt worden

Slide 14 - Slide

enzymactiviteit
factoren die de enzym activiteit beïnvloeden:
  • temperatuur 
      -> te laag = moleculen bewegen langzamer 
      -> te hoog = moleculen bewegen te snel en gaan     
          denatureren
  • concentratie (hoeveelheid) enzym, substraat en product
  • pH

Slide 15 - Slide

denatureren van eiwitten: eiwit (hier: enzym) verandert van vorm en substraat past er niet meer op

Slide 16 - Slide

Invloed van temperatuur op werking enzym: optimumcurbe

Slide 17 - Slide

enzymactiviteit
factoren die de enzym activiteit beïnvloeden:
  • temperatuur
  • concentratie (hoeveelheid) enzym, substraat en product
      -> te weinig substraat? enzym kan deze niet vinden en werkt minder
     -> genoeg enzym? anders loop reactie alsnog traag
     -> product kan soms remmend werken
  • pH

Slide 18 - Slide

enzymactiviteit
factoren die de enzym activiteit beïnvloeden:
  • temperatuur: enzym verandert van vorm = denatureert!
  • concentratie (hoeveelheid) enzym, substraat en product
  • pH
      -> beïnvloedt o.a. 3D structuur van zowel enzym als substraat dus substraat - enzym verbinding past mogelijk niet meer als structuur verandert

Slide 19 - Slide

bij welke processen werken enzymen?  

Slide 20 - Slide

bij welke processen werken enzymen?  
DNA-replicatie -> DNA-polymerase
vertering van voedsel ->  vetten : lipase
                                      ->  koolhydraten -> amylose: amylase 
   maar ook bij assimilatie en dissimilatie
enz 

zie BINAS... 

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Enzymen worden tijdens de reactie verbruikt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Welke eigenschap hoort NIET bij een enzym?
A
Het is een eiwit
B
Ze worden verbruikt
C
Ze zijn reactie-specifiek
D
Ze zijn gevoelig voor temperatuur en zuurgraad

Slide 24 - Quiz

Leg uit waarom hoge koorts (hoger dan 41 *C) zeer gevaarlijk is voor cellen.

Slide 25 - Open question

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd

Slide 26 - Quiz

Lipase is een enzym. Wat is het substraat bij dit enzym?
A
lipiden = vetten
B
amylose = zetmeel
C
DNA
D
cellulose = houtstof

Slide 27 - Quiz

Wat hebben planten nodig voor koolstofassimilatie?
A
Organische stoffen
B
Anorganische stoffen

Slide 28 - Quiz

Welk enzym werkt het beste bij pH van 6?
A
enzym 1
B
enzym 2
C
enzym 3

Slide 29 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.
D
Het optimum temperatuur ligt bij R.

Slide 30 - Quiz

Wat is waar over enzymen?
A
Enzymen zijn niet afhankelijk van de zuurgraad
B
Enzymen zijn afhankelijk van de temperatuur
C
Enzymen zijn niet specifiek
D
Enzymen moet je eten

Slide 31 - Quiz

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 38 graden?
A
x (rood)
B
y (groen)
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 32 - Quiz

In de afb. zie je de werking van twee enzymen. Als je onderzoek wilt doen naar de werking van enzymen bij 40 graden, welk van de twee enzymen kan je dan het beste gebruiken?
A
Enzym 1
B
Enzym 2
C
Beide zijn goed
D
Geen van beide

Slide 33 - Quiz

Wat doet een enzym?
A
reactie vertragen
B
reactie stop zetten
C
reactie versnellen
D
reactie laten ontploffen

Slide 34 - Quiz

Een enzym past precies op de om te zetten stof. Dat betekent dat het enzym ...
A
reactiespecifiek is
B
substraatspecifiek is

Slide 35 - Quiz

Vragen? Aantekeningen!
Enzym: Een eiwit dat chemische reacties versnelt zonder zelf te veranderen.
Actieve centrum: De plek op het enzym waar het substraat bindt en de reactie plaatsvindt.
Substraat: De stof waarop een enzym inwerkt.
Reactieproducten: De stoffen die ontstaan na de enzymatische reactie.
Enzymactiviteit: De snelheid waarmee een enzym een reactie katalyseert.
pH (zuurgraad): Een maat voor hoe zuur of basisch een oplossing is, beïnvloedt enzymwerking.
Denatureren: Verlies van de structuur en werking van een eiwit door bijvoorbeeld hitte of pH.

Slide 36 - Slide

huiswerk bs 2
lees bs 3
maak opdracht 14 t/m 23

Slide 37 - Slide