Enzym: Een eiwit dat chemische reacties versnelt zonder zelf te veranderen.
Actieve centrum: De plek op het enzym waar het substraat bindt en de reactie plaatsvindt.
Substraat: De stof waarop een enzym inwerkt.
Reactieproducten: De stoffen die ontstaan na de enzymatische reactie.
Enzymactiviteit: De snelheid waarmee een enzym een reactie katalyseert.
pH (zuurgraad): Een maat voor hoe zuur of basisch een oplossing is, beïnvloedt enzymwerking.
Denatureren: Verlies van de structuur en werking van een eiwit door bijvoorbeeld hitte of pH.