H5 - TH 1 - BS2

H5 - T1: Metabolisme - BS2
1 / 45
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H5 - T1: Metabolisme - BS2

Slide 1 - Slide

Stofwisseling is
A
alle processen in een cel
B
alle reacties in een cel
C
alle chemische processen in een cel

Slide 2 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van een organische stof?
A
Ze bevatten C/H/O-atomen
B
Het zijn relatief kleine moleculen
C
Ze worden gemaakt door organismen
D
Het zijn relatief grote moleculen

Slide 3 - Quiz

Bij dit proces is energie nodig.
A
Assimilatie
B
Dissimilatie

Slide 4 - Quiz

De producten van dit proces worden gebruikt voor groei, vervanging en herstel.
A
Assimilatie
B
Dissimilatie

Slide 5 - Quiz

Maken van glucose uit CO2 en water door planten.
A
Assimilatie
B
Dissimilatie

Slide 6 - Quiz

Glucose is een
A
anorganische stof
B
organische stof

Slide 7 - Quiz

anorganische stoffen zijn stoffen die
A
eiwitten en vetten
B
C én H én O bevatten
C
veel energie bevatten
D
niet C, H én O bevatten

Slide 8 - Quiz

Het maken van glucose uit CO2 en water door planten is een...
A
Assimilatie proces
B
Dissimilatie proces

Slide 9 - Quiz

Het vrijkomen van melkzuur in spieren komt door een...
A
Assimilatie proces
B
Dissimilatie proces

Slide 10 - Quiz

de definitie voor autotroof is...
A
anderen voedend
B
kan uit organische stoffen organische stoffen maken
C
kan uit anorganische stoffen organische stoffen maken
D
anders voedend

Slide 11 - Quiz

Vul in:

.......... + zuurstof --> Energie + water+ koolstofdioxide
A
melkzuur
B
fotosynthese
C
verbranding
D
glucose

Slide 12 - Quiz

Zie achtergrond afbeelding: Autotroof of heterotroof?
A
autotroof
B
heterotroof

Slide 13 - Quiz

Welk van deze organismen is autotroof?
A
gorilla
B
goudvis
C
geranium
D
gierzwaluw

Slide 14 - Quiz

Leerdoelen
Je kunt de bouw en werking van enzymen beschrijven.
Je kunt invloed van milieufactoren op de enzymactiviteit beschrijven. 

Slide 15 - Slide

begrippen bs 2
enzyme
actieve centrum
substraat
reactieproducten
enzymactiviteit
pH (zuurgraad)

Slide 16 - Slide

wat zijn enzymen?

Slide 17 - Slide

wat zijn enzymen?
eiwitten (denk aan hoofdstuk DNA)
organische reactieversnellers --> biokatalysatoren
specifiek
gevoelig
worden niet verbruikt!!

namen eindigen op -ase!

Slide 18 - Slide

substraat
de stof waarop het enzym inwerkt en dus omgezet gaat worden
enzym
eiwitten die chemische reacties katalyseren
(bio)katalysator
stof die een chemische reactie kan versnellen zonder te worden verbruikt (dus gaat niet op)
(reactie)product
de stof die bij een reactie ontstaat 

Slide 19 - Slide

naam zegt iets over het substraat

Slide 20 - Slide

maar geven we de activiteit weer? 

Slide 21 - Slide

een enzym beïnvloed de activeringsenergie

Slide 22 - Slide

enzymactiviteit
factoren die de enzym activiteit beïnvloeden:
  • temperatuur
  • concentratie (hoeveelheid) enzym, substraat en product
  • pH

Slide 23 - Slide

enzymactiviteit
factoren die de enzym activiteit beïnvloeden:
  • temperatuur 
      -> te laag = moleculen bewegen langzamer 
      -> te hoog = moleculen bewegen te snel en gaan     
          denatureren
  • concentratie (hoeveelheid) enzym, substraat en product
  • pH

Slide 24 - Slide

denatureren van eiwitten

Slide 25 - Slide

Invloed van temperatuur op werking enzym

Slide 26 - Slide

enzymactiviteit
factoren die de enzym activiteit beïnvloeden:
  • temperatuur
  • concentratie (hoeveelheid) enzym, substraat en product
      -> te weinig substraat? enzym kan deze niet vinden en werkt minder
     -> genoeg enzym? anders loop reactie alsnog traag
     -> product kan soms remmend werken
  • pH

Slide 27 - Slide

enzymactiviteit
factoren die de enzym activiteit beïnvloeden:
  • temperatuur 
  • concentratie (hoeveelheid) enzym, substraat en product
  • pH
      -> beïnvloed o.a. 3D structuur van zowel enzym als substraat
substraat - enzym verbinding past mogelijk niet meer als structuur veranderd

Slide 28 - Slide

bij welke processen werken enzymen?  

Slide 29 - Slide

bij welke processen werken enzymen?  
DNA-replicatie -> DNA-polymerase
vertering van voedsel ->  vetten : lipase
                                      ->  koolhydraten -> amylose: amylase 
enz 

zie BINAS... 

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Enzymen worden tijdens de reactie verbruikt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quiz

Welke eigenschap hoort niet bij een enzym?
A
Het is een eiwit
B
Ze worden verbruikt
C
Ze zijn reactie-specifiek
D
Ze zijn gevoelig voor temperatuur en zuurgraad

Slide 33 - Quiz

Leg uit waarom hoge koorts (hoger dan 41 *C) zeer gevaarlijk is voor cellen.

Slide 34 - Open question

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd

Slide 35 - Quiz

Lipase is een enzym. Wat is het substraat bij dit enzym?
A
lipiden = vetten
B
amylose = zetmeel
C
DNA
D
cellulose = houtstof

Slide 36 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.
D
Het optimum temperatuur ligt bij R.

Slide 37 - Quiz

Wat is waar over enzymen?
A
Enzymen zijn niet afhankelijk van de zuurgraad
B
Enzymen zijn afhankelijk van de temperatuur
C
Enzymen zijn niet specifiek
D
Enzymen moet je eten

Slide 38 - Quiz

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 38 graden?
A
x (rood)
B
y (groen)
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 39 - Quiz

DNA helicase is het enzym dat...
A
zal zorgen voor de ontwinding van RNA
B
breekt de DNA helix keten open
C
houdt de DNA keten open
D
het DNA verdubbelt

Slide 40 - Quiz

In de afb. zie je de werking van twee enzymen. Als je onderzoek wilt doen naar de werking van enzymen bij 40 graden, welk van de twee enzymen kan je dan het beste gebruiken?
A
Enzym 1
B
Enzym 2
C
Beide zijn goed
D
Geen van beide

Slide 41 - Quiz

Wat doet een enzym?
A
reactie verlangzamen
B
reactie stop zetten
C
reactie versnellen
D
reactie laten ontploffen

Slide 42 - Quiz

Een enzym past precies op de om te zetten stof. Dat betekent dat het enzym ...
A
reactiespecifiek is
B
substraatspecifiek is

Slide 43 - Quiz

nog vragen?? 

Slide 44 - Slide

huiswerk bs 2
lees bs 3
maak opdracht 11 t/m 19

Slide 45 - Slide