hoofdstuk 4.1 werkwoorden

Lezen
timer
15:00
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
Taalverzorging H4.1
  • Herhaling:
  1. Persoonsvorm
  2. Infinitief
  3. Voltooid deelwoord
  • Uitleg werkwoordelijk gezegde

Doel van de les: je kent de bovenstaande werkwoorden en je kunt ze vinden in de zin. Je kunt het werkwoordelijk gezegde vinden in de zin

Slide 2 - Slide

werkwoorden
We behandelen deze les de persoonsvorm, het infinitief en het voltooid deelwoord.

Opdracht: Wat weet je van deze 3 werkwoordsvormen?

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm vind je door:
  • Het aantal in de zin aan te passen.
Ik ben op kamp geweest.  <-->  Wij zijn op kamp geweest

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De pizzeria was niet dichtbij.  <-->  De pizzeria is niet dichtbij.

Slide 4 - Slide

Infinitief (hele werkwoord)
Wij gaan een appeltaart maken.

- het infinitief schrijf je als het hele werkwoord
- het infinitief verandert niet als je de tijd- of getalproef doet

Slide 5 - Slide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- Het voltooid deelwoord verandert niet als je de tijdproef of getalproef doet.
- Het voltooid deelwoord is  niet de persoonsvorm. 
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben, worden of zijn.

Slide 6 - Slide

werkwoordelijk gezegde
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 7 - Slide

 Werkwoordelijk gezegde
  • Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  • De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  • Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
  • Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!

Ik heb veel te doen (werkwoordelijk gezegde = heb te doen)


Slide 8 - Slide

Splitsbare werkwoorden

Slide 9 - Slide

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?
"De hond ligt buiten te zonnen."
A
De hond
B
zonnen
C
ligt
D
ligt te zonnen

Slide 10 - Quiz

"Ik moet nog geld krijgen van Max."
Welke werkwoordsvorm is 'krijgen' in deze zin?
A
Persoonsvorm
B
Onderwerp
C
Voltooid deelwoord
D
infinitief (hele werkwoord)

Slide 11 - Quiz

"Ik moet nog geld krijgen van Max."
Wat is het onderwerp van deze zin?
A
Ik
B
moet
C
geld
D
Max

Slide 12 - Quiz

"Je zal vanmiddag op mij moeten wachten."
Wat is het wwg van deze zin?
A
zal
B
zal moeten wachten
C
moeten wachten
D
zal wachten

Slide 13 - Quiz

"Mijn moeder vult de documenten in."
Wat is de pv in deze zin?

Slide 14 - Open question

Vul de juiste pv in:
...... (vinden) jij het hier ook zo warm?

Slide 15 - Open question

Vul de juiste pv in:
...... (worden) je moeder ook vaak gek van jouw gezeur?

Slide 16 - Open question

Wat is het onderwerp van de zin?
Door het slechte weer ging het tuinfeest niet door.

Slide 17 - Open question

Huiswerk:

Opdr 1 t/m 3, blz 89 t/m 92

Slide 18 - Slide

Huiswerk:
Opdr 12 t/m 17, blz 100 t/m 102

Slide 20 - Slide

Lezen
timer
7:00

Slide 21 - Slide

Wat gaan we doen?
Taalverzorging H4.1
  • Uitleg onderwerp in de zin
  • Maken opdrachten
  • Zelf nakijken antwoorden
  • Zelftoets maken online
  • Afsluiten met quiz ???

Doel van de les: Je kunt het onderwerp in de zin benoemen

Slide 22 - Slide

Let op: soms staat een werkwoord gesplitst in de zin!

Ik schrijf de aantekeningen op.

Slide 23 - Slide

Lees onderstaande zin. 

Veel mensen zouden geld moeten geven aan giro 555.

1. benoem de werkwoorden
2. benoem het werkwoordelijk gezegde

Slide 24 - Slide

Hoe vind je een onderwerp in de zin?

Slide 25 - Slide

Wat is het wwg?
Ik vind gym het leukste vak.

Slide 26 - Open question

Wat is het onderwerp?
Ik vind gym het leukste vak.

Slide 27 - Open question

Wat is het wwg?
De hond van de buren is de hele nacht aan het blaffen.

Slide 28 - Open question

Wat is het onderwerp?
De hond van de buren is de hele nacht aan het blaffen.

Slide 29 - Open question

Wat is het wwg?
Mijn beste vriend zou die serie wel willen zien.

Slide 30 - Open question

Wat is het onderwerp?
Mijn beste vriend zou die serie wel willen zien.

Slide 31 - Open question

Wat ga je nu doen?

  1. Maak alle opdrachten t/m opdr 19, blz 104
  2. Klaar? Laat je werk aan mij zien.
  3. Daarna mag je je antwoorden zelf nakijken via GC
  4. Klaar met nakijken? Stel vragen over de opdrachten die je lastig vindt.
  5. Maak daarna via Op Niveau Online de zelftoets          (4 Taalverzorging 2 --> 4.1 Grammatica --> zelftoets)

Slide 32 - Slide



Voorbeelden

splitsbare werkwoorden

Slide 33 - Slide

"Mijn broer ligt te snurken."
Wat is het wwg van deze zin?

Slide 34 - Open question