Spelling - Engelse werkwoorden vervoegen (les 2)

- Engelse werkwoorden vervoegen, hoe doe je dat ook alweer?
- Oefening baart kunst!


1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

- Engelse werkwoorden vervoegen, hoe doe je dat ook alweer?
- Oefening baart kunst!


Slide 1 - Slide

Engelse werkwoorden
Werkwoorden die uit het Engels komen, vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse (zwakke) werkwoorden.

joggen - ik jog - hij jogt - hij jogde - hij heeft gejogd
downloaden - ik download - hij downloadt - hij downloadde - hij heeft gedownload
gamen - ik game - hij gamet - hij gamede - hij heeft gegamed

Slide 2 - Slide

Spelling Engelse werkwoorden
De uitspraak bepaalt of je aan het eind van de ik-vorm één of twee medeklinkers schrijft. 

paintballen > ik paintball - hij paintballt - hij heeft gepaintballd (je hoort 'bol', dus dubbel l) 

whatsappen > ik whatsapp - hij whatsappt - hij heeft gewhatsappt (je hoort 'ep')



Slide 3 - Slide

Spelling Engelse werkwoorden
Wanneer schrijf je dan geen dubbele klinker aan het einde van de ik-vorm?

Als de dubbele klinker niet bepalend is voor de uitspraak.

Grillen > ik gril - jij grilt - hij heeft gegrild
Stressen > ik stres - jij strest - hij is gestrest


Slide 4 - Slide

Engelse werkwoorden
  • sommige ww behouden -e in de stam, vanwege uitspraak:

    gamen > ik game - jij gamet - hij gamede - hij heeft gegamed

    deleten >ik delete - jij deletet - hij deletete - hij heeft het bestand gedeletet

Slide 5 - Slide

Spelling Engelse werkwoorden
Bij de verleden tijd luister je naar de laatste klank.
Hoor je een s-klank, dan schrijf je in de verleden tijd een -t.

racen - ik race - hij racet - hij racete - hij heeft geracet
smashen - ik smash - hij smasht - hij smashte - hij heeft gesmasht

Slide 6 - Slide

Wat is goed gespeld?
A
Ik heb jaren gevolleybald
B
Ik heb jaren gevolleyballd

Slide 7 - Quiz

Wat is goed gespeld?
A
Els savedt de documenten op haar pc
B
Els savet de documenten op haar pc

Slide 8 - Quiz

Wat is goed gespeld?
A
Job heeft het document gedeleted
B
Job heeft het document gedeletet

Slide 9 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze:
A
De computer crashed tijdens de les
B
De computer crasht tijdens de les
C
De computer crashet tijdens de les
D
De computer crash't tijdens de les

Slide 10 - Quiz

Vervoeg op de juiste manier in de tegenwoordige tijd: Hij ... (timen)
A
timet
B
timt

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste schrijfwijze:
A
Gisteren racede ik naar huis
B
Gisteren racte ik naar huis
C
Gisteren racete ik naar huis
D
Gisteren racde ik naar huis

Slide 12 - Quiz

Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde

Slide 13 - Quiz

Oefening
In 3 stappen:
  1. Zelf de oefening maken (5 minuten, stil werken)
  2. In tweetallen de antwoorden vergelijken/bespreken (5 min.)
  3. klassikaal bespreken

Slide 14 - Slide

Oefening
  1. Toen hij nog in Amsterdam werkte .... <carpoolen> hij elke dag.
  2. Mark ..... <brunchen> met zijn ouders en zussen.
  3. Joris ..... <faken> dat hij hoofdpijn heeft.
  4. De trainer heeft zelf ook in een team .... <hockeyen>

  5. Vul in, gebruik: vloggen
    hij .... vandaag
    wij .... gisteren
    zij hebben ....
timer
5:00

Slide 15 - Slide

De les van morgen

Exit ticket invullen:

Wat wil jij morgen nog een keer uitgelegd hebben?

Slide 16 - Slide