Eindigt een zelfst.nw op één van de volgende letters:
L-O-N-E-R-S→ mannelijk
D-IÓN-Z-A → vrouwelijk
Slide 3 - Slide
Persoonlijke voornaamwoorden
(yo)
(tú)
(él, ella, usted, ......)
(nosotros/-as)
(vosotros/-as)
(ellos, ellas, ustedes, .....)
Slide 4 - Slide
Pronunciación (klemtoon)
1. Accent?
→ klemtoon op die lettergreep (te-lé-fo-no)
2. Eindigt het woord op een klinker, n, of s?
→ klemtoon op voorlaatste lettergreep (Es - pa - ña)
3. Eindigt het woord op overige medeklinkers
→ klemtoon op laatste lettergreep (E – cua - dor)
Slide 5 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Congruentie: Het bijv.nw aanpassen aan geslacht (mannelijk of vrouwelijk) én getal (ev / mv).
Geslacht: Je kunt een bijv.nw alleen vrouwelijk maken als het mannelijke woord op een ‘o’ eindigt.
Getal: Voeg meervoudsregel toe als je het bijv.nw in het meervoud moet zetten.
Plek: Het bijv.nw altijd ACHTER het zelfstandig naamwoord (tenzij het om hoeveelheden gaat).
Slide 6 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
Gezamenlijk doornemen Bron J
Let op!
Het bijvoeglijk naamwoord komt vóór het zelfst.nw. Tenzij het om een hoeveelheid gaat (mucho, poco etc.), dan staat het ervoor!
Tengo una casa bonita. (Ik heb een mooi huis)
Tengo muchas casas. (Ik heb veel huizen)
Slide 7 - Slide
Meervoud
Eindigt een woord op een klinker? + S
Por ejemplo: El libro = los libros
Eindigt een woord op een medeklinker? + ES
Por ejemplo: El hotel = los hoteles
Slide 8 - Slide
Bijvoeglijk naamwoord
¿Qué? Vas a hacer el siguiente ejercicio.
¿Cómo? Solo.
¿Tiempo? 4 min
¿Meta? Tienes 7 respuestas correctas (al mínimo)
El chico ………….. (guapo)
La madre ………….. (guapo)
El vecino ………….. (bonito)
Los vecinos …………. (bonito)
Mi primo está ……………. (enamorado)
Los chocolates son ………….. (rico)
El tomate es …………. (rojo)
Las patatas son ………….. (marrón)
La farmacia es …………….(caro)
Los calamares son …………… (feo)
Slide 9 - Slide
SER = zijn
yo
tú
él/ella/usted
nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
soy
eres
es
somos
sois
son
Slide 10 - Slide
ESTAR = zijn/zich bevinden/liggen
yo
tú
él/ella/usted
nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están
Slide 11 - Slide
HAY = er is / er zijn
yo
tú
él/ella/usted
nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
Hay
(je kan niet zeggen 'ik er is')
Slide 12 - Slide
Kiezen tussen hay/estar/ser (zijn)
Je hebt nu gezien dat 'hay', 'estar' en 'ser' alledrie 'zijn' betekenen. Wanneer kies je nu welk werkwoord? Dit lees je op de volgende dia.
Zorg ervoor dat je altijd de top 3 afgaat. Begin bij 1, is het antwoord 'nee', dan ga je door naar 2. Is daar weer het antwoord 'nee', dan ga je door naar de laatste. Als het antwoord 'ja' is, stop je met nadenken en gebruik je dat werkwoord.
Slide 13 - Slide
Kiezen tussen hay/estar/ser (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:
1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?) > mag ook in vraagzin 'is er' of 'zijn er'
2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?) > dit is iets anders dan 'plaatsvinden'
3. Ser (in de overige gevallen).
Extra: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.
Slide 14 - Slide
Kies tussen hay/estar/ser en vervoeg juist.
Je moet kunnen uitleggen waarom je voor hay/estar/ser hebt gekozen.
Amsterdam ....... en Holanda.
Holanda ...... un país (een land).
En Uithoorn .......... una estación.
Maria .......... francesa.
Yo ........ en un restaurante.
Opdracht 1
Tiempo: <10 min
Objetivo: Snappen wanneer je welk werkwoord kiest én juist kunnen vervoegen.
Slide 15 - Slide
Kies tussen hay/estar/ser en vervoeg juist:
Amsterdam está Holanda.
Holanda es un país (een land).
En Uithoorn hay una estación.
Maria es francesa.
Yo estoy en un restaurante.
Opdracht 1
Tiempo: <10 min
Objetivo: Snappen wanneer je welk werkwoord kiest én juist kunnen vervoegen. Hoeveel antwoorden had je goed? Wat moet je nog wat beter oefenen? Schrijf dit op! Stel je vragen aan de docent als ze klaar is met de klassikale groep.
Slide 16 - Slide
hay/estar/ser
Kies de juiste vorm voor onderstaande zinnen:
Ik ben in de bioscoop. = hay / estoy / soy
Wij zijn leuk! = hay / estamos / somos
Er zijn geen bomen meer. = hay / están / son
Is er een dokter hier? = hay / está / es
U(mv) bent het leukste publiek. = hay / están / son
Waar is het restaurant? = hay / está / es
Zijn er leuke winkels in Uithoorn? = hay / están / son
Slide 17 - Slide
llamarse
yo
tú
él/ella/usted
nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
me
te
se
+
nos
os
se
llamo
llamas
llama
llamamos
llamáis
llaman
Slide 18 - Slide
verbos -ar,-er,-ir
yo
tú
él/ella/usted
nosotros/-as
vosotros/-as
ellos/ellas/ustedes
-AR
hablo
hablas
habla
hablamos
habláis
hablan
-ER
-o
-es
-e
-emos
-éis
-en
-IR
-o
-es
-e
-imos
-ís
-en
Slide 19 - Slide
-ar -er -ir
Juego:
Groepjes van 4, elk groepje eigen kleur stift. In 5 min zoveel mogelijk ww opschrijven die je als groepje kent. Er rent 1 lln naar het bord, rent terug en geeft de stift aan de volgende lln. In het groepje mag overlegd worden.