This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 2
Stoffen en materialen
Slide 1 - Slide
paragraaf 1
stoffen thuis en op school
Boek 77 - 80
Slide 2 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
Inleiding
Uitleg paragraaf 2.1
Zelfstandig werken
Afsluiting/Vragen 2.(1Quiz)
Slide 3 - Slide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen wat stoffen zijn en voorbeelden geven van stoffen.
Je kunt uitleggen wat materialen zijn en voorbeelden geven van materialen.
Je kunt uitleggen waarom metalen veel gebruikt worden.
Je kunt materialen indelen in twee groepen (metalen en niet-metalen) en voorbeelden geven bij deze groepen.
Slide 4 - Slide
Introductie
Misschien kom je op de fiets naar school. Je fiets is gemaakt van metaal. Misschien kom je met de bus. Dan gebruik je een chip-kaart van plastic. Metaal en plastic zijn stoffen.
Slide 5 - Slide
Wat zijn stoffen in de scheikunde
Slide 6 - Slide
Bij elk beroep krijg je te maken met stoffen
Een vrachtwagen chauffeur met ?
Een nagel-styliste met ?
Slide 7 - Slide
Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken
Een voorwerp is een ding dat je kunt gebruiken
voorwerpen zijn gemaakt van. Een voorwerp is een ding dat je kunt gebruiken
Slide 8 - Slide
Waarom is benzine of water geen materiaal?
Slide 9 - Slide
Dit zijn allemaal metalen! Sier vuurwerk ook!
Slide 10 - Slide
niet-metalen
Slide 11 - Slide
Opdrachten maken
Wat: lees paragraaf H 2.1 en maak opgaven 23 t/m 29 .
Hoe: helemaal stil!
Hulp: Docent.
Tijd: 20 minuten lang
timer
20:00
Slide 12 - Slide
Om voorwerpen te maken, zijn stoffen gebruikt. Wat is een stof?
Slide 13 - Open question
Waarom moet de chauffeur van een vrachtwagen veel van stoffen wetten? Als hij gevaarlijke stoffen vervoert, dan moet hij dat
A
snel
B
veilig doen
Slide 14 - Quiz
Welke twee stoffen gebruikt de nagel-styliste tijdens een behandeling.
A
benzine en water
B
water en ammonia
C
ammonia en nagellak
D
nagellak en aceton.
Slide 15 - Quiz
Benzine aceton lijm verf en water zijn stoffen.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Staal, kunststof en rubber zijn materialen.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Je kunt materialen indelen in: -Materialen -niet materialen
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quiz
Een brug is gemaakt van staal.
A
Staal is wel een metaal
B
Staal is niet een metaal
Slide 19 - Quiz
Het frame van de mountainbike is van aluminium.
A
Aluminium is wel een licht materiaal
B
Aluminium is niet een licht materiaal
Slide 20 - Quiz
Huiswerk voor de volgende les:
Leren Hoofdstuk 2.1
blz. 70 tot blz. 80
Slide 21 - Slide
Onthouden!
Een stof is waarvan iets gemaakt is.
Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken.
Materialen kun je indelen in metalen en niet-metalen.
Staal is een hard en sterk metaal.
Aluminium is een licht metaal.
Voorbeelden van niet-metalen zijn: glas, steen, papier, hout en kunststof.