Paragraaf 2.1 - Stoffen thuis en op school

2.1 Stoffen thuis en op school
1 / 17
next
Slide 1: Slide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 5 min

Items in this lesson

2.1 Stoffen thuis en op school

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
2.1.1 Je kunt beschrijven wat een stof is.
2.1.2 Je kunt voorbeelden noemen van stoffen.
2.1.3 Je kunt beschrijven wat voorwerpen en materialen zijn.
2.1.4 Je kunt voorbeelden noemen van materialen.
2.1.5 Je kunt uitleggen waarom metalen veel gebruikt worden.

Slide 2 - Slide

Introductie
Misschien kom je op de fiets naar school. Je fiets is gemaakt van metaal. Misschien kom je met de bus. Dan gebruik je een chipkaart van plastic. Metaal en plastic zijn stoffen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Stoffen 

Abdel is chauffeur op een vrachtwagen. Hij vervoert allerlei stoffen. Vandaag vervoert hij benzine (afbeelding 1). De vrachtwagen waarin Abdel rijdt, is ook gemaakt van verschillende stoffen. De tank is van staal. De banden zijn van rubber. Soms vervoert Abdel gevaarlijke stoffen. Hij moet die stoffen veilig kunnen vervoeren en afleveren. Daarom moet hij veel van stoffen weten.



Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Nagelstyliste

Kelly is nagelstyliste (afbeelding 2). Kelly werkt met verschillende stoffen. Voor sommige klanten gebruikt ze nagels van kunststof. Kelly plakt de nagels vast met een speciale lijm. Daarna kleurt ze die nagels met nagellak. Om nagellak te verwijderen gebruikt Kelly aceton. Aceton is een vloeistof waarmee je de harde nagellak kunt wegpoetsen. Kelly moet veel weten over al deze stoffen.

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Stoffen zijn overal


Abdel en Kelly werken met verschillende stoffen: benzine, staal, rubber, kunststof, lijm en aceton. Stoffen zijn overal. Alles om je heen is gemaakt van stoffen. Een stof is waarvan iets is gemaakt.

Slide 9 - Slide

Voorwerpen en materialen
Op je tafel liggen verschillende voorwerpen. Je boek en een pen. Misschien ook nog een potlood of een liniaal. Een voorwerp is een ding dat je kunt gebruiken. Voorwerpen zijn gemaakt van materialen:
• Je boek is gemaakt van papier.
• Een pen is gemaakt van kunststof.
• Een potlood is gemaakt van hout.
• Een fles is gemaakt van glas.
• Een muur is gemaakt van baksteen.

Slide 10 - Slide

Papier, kunststof, hout, glas en baksteen zijn materialen (afbeelding 3). Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken. Water en benzine zijn geen materialen, want je kunt er geen voorwerp van maken.

Sander is bouwvakker. Hij werkt op de bouwplaats. Daar bouwen ze een flat. Sander werkt met verschillende materialen. Op afbeelding 3 zie je verschillende materialen op de bouwplaats.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Metalen
De brug in afbeelding 5 is gemaakt van staal. Staal is een hard en sterk materiaal. Dat moet ook wel, omdat er de hele dag vrachtwagens over de brug rijden.

Het frame van een mountainbike is van aluminium (afbeelding 6). Aluminium is een licht materiaal. Dat is fijn, omdat je met deze fiets wilt springen en klimmen. Je kunt hem gemakkelijk tillen.

Staal en aluminium zijn metalen. Er zijn veel verschillende metalen. Veelgebruikte metalen zijn: ijzer, koper, goud, zilver, aluminium, lood, zink en tin. Metalen worden veel gebruikt, omdat ze stevig zijn. Je kunt ze goed bewerken, bijvoorbeeld buigen, zagen en boren.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Onthoud
Een stof is waarvan iets is gemaakt.

Een materiaal is een stof waarvan je een voorwerp kunt maken.
Een voorwerp is een ding dat je kunt gebruiken.
Voorbeelden van materialen zijn: glas, steen, papier, hout en kunststof.
Metalen worden veel gebruikt, omdat ze stevig zijn. Je kunt ze goed buigen, zagen en boren.


Slide 16 - Slide

Opdrachten
Wat: lees paragraaf 2.1 
Huiswerk: opdrachten 1 tm 12 van paragraaf 2.1 & Test jezelf
Hoe: helemaal stil! muziek mag in!
Hulp: Geen
Tijd: 50 minuten lang
Klaar?: ga bezig met een ander vak! 

Slide 17 - Slide