Grammatik Stunde

Kapitel 1 - Freizeit und Unterhaltung
Grammatik
1 / 24
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3,5

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kapitel 1 - Freizeit und Unterhaltung
Grammatik

Slide 1 - Slide

Lernziele
- SO + Inhalt besprechen
Imperativ und Adjektive im Kasus (Fall) wiederholen

Slide 2 - Slide

Inhalt SO +
de werkwoorden haben, sein und werden tegenwoordige tijd S.375
het zwakke werkwoord tegenwoordige tijd S.376
werkwoorden met d/t tegenwoordige tijd S.377
Klinkerwissel van sterke werkwoorden S.379/380
de gebiedende wijs S.382
het bijvoegelijke naamwoord S.391
de trappen van vergelijking S.393
verleden tijd (Imperfectum en perfectum ) van “wichtige Wörter”
Lernlisten D - NL S.48/49
Wörterliste NL - D/I S.50, 51



Slide 3 - Slide

Imperativ
Gebiedende wijs

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

samengevat

e.v= stam du vorm minus st      (Let op! +e bij stam op d/t, m/n)

m.v= ihr- vorm

Beleefdheidsvorm= hele werkwoord+ Sie

Slide 6 - Slide

Beleefdheid (kommen) ...
Komt u naar huis
A
kommt nach Hause
B
kommen Sie nach Hause
C
kommt Sie nach Hause
D
kömmen Sie nach Hause

Slide 7 - Quiz

lassen(=laten)
... mich in Ruhe, Peter!
A
lasst
B
lasse
C
lass
D
lassen Sie

Slide 8 - Quiz

warten (=wachten)
Ilse und Erika, .... auf mich!
A
warten
B
wart
C
warst
D
wartet

Slide 9 - Quiz

haben en sein
haben en sein wijken van de regels af.
zie blz 25 van je gramm boekej

sein (du) sei still, (ihr) seid still, (Sie) seien Sie still

haben (du) habe deine Sachen...., (ihr) habt eure Sachen..., 
(Sie) haben Sie Ihre Sachen...

Slide 10 - Slide

gebied. wijs e.v (du) van sprechen
A
sprech
B
sprecht
C
sprich

Slide 11 - Quiz

Gebied wijs mv (ihr) tragen
A
trägt
B
tragt
C
trage

Slide 12 - Quiz

gebied. wijs beleefdheid (Sie)
sprechen
A
spricht
B
sprechen Sie
C
sprechen

Slide 13 - Quiz

gebied. wijs beleefdheidsvorm (Sie)
denken

A
denken
B
denk
C
denken Sie

Slide 14 - Quiz

Wiederholung
Bijvoeglijk naamwoord (bn) = ADJEKTIV
  • noemt een eigenschap/ kenmerk van een zelfstandig naamwoord.
  • Kan voor een zelfstandig naamwoord worden gezet.

Sleutel?

Slide 15 - Slide

Adjektive in der 'Der-Gruppe'

Slide 16 - Slide

Adjektive in der 'Ein-Gruppe'

Slide 17 - Slide

Wat is de meest voorkomende uitgang van het Adjektiv in het Duits ?
A
e
B
er
C
en
D
es

Slide 18 - Quiz

Er trägt einen blau... Pullover(m).
A
e
B
er
C
en
D
em

Slide 19 - Quiz

Ich habe keine braun... Schuhe (mv).
A
e
B
en
C
er
D
em

Slide 20 - Quiz

Sie ist ein schön..... Kind (o)
A
es
B
en
C
er
D
em

Slide 21 - Quiz

Im Wald steht ein schön.... Reh (o)
A
schöner
B
schönen
C
schönes
D
schönem

Slide 22 - Quiz

Mit dem rot... T-Shirt (o) siehst du hübsch aus!
A
e
B
er
C
en
D
es

Slide 23 - Quiz

Machen
Jetzt: S. 37 Nr. 5 und 6

Hausaufgabe: S. 37 Nr. 7 und 8 (mit nichts Gruppe)
Lernen: A1/A2 + NIEUW: B1/ B2
Aufgabe auf Classroom!

Slide 24 - Slide