Grammatica 1m/h H.4

grammatica H4.7
Doel: je weet wat een bijvoeglijk naamwoord een voorzetselwoord en een telwoord is.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

grammatica H4.7
Doel: je weet wat een bijvoeglijk naamwoord een voorzetselwoord en een telwoord is.

Slide 1 - Slide

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

Slide 2 - Slide

Een BN zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 
Het noemt een eigenschap of geeft extra informatie

Het staat vaak voor een ZN, maar het kan er ook achter staan.
Zijn snelle auto.
Zijn auto is snel.

Slide 3 - Slide

let op:
Stoffelijke BN eindigen meestal op -en.
Voorbeeld:
gouden oorbellen, rieten mand, stalen frame, wollen trui

maar: plastic tas, aluminium kozijn

Slide 4 - Slide

Maak:
opdracht 3, 4, 5 en 6

Slide 5 - Slide

grammatica H4.7 les 2
Doel: je weet wat een voorzetselwoord is en je kan ze in een zin herkennen.

Slide 6 - Slide

wat is goed?
a. een gouden oorbel
b. een goude oorbel

Slide 7 - Open question

Wat is een voorzetselwoord?

Slide 8 - Slide

Een voorzetsel (VZ) kun je plaatsen voor de kast of voor de vakantie.
Dus, woordjes als: in, op, onder, voor, naast, achter, enz. (de kast)
Ze geven een plaats aan.
én woordjes als: tijdens, na, gedurende (de vakantie)
Ze geven aan periode/tijd aan.

Slide 9 - Slide

Welke woorden zijn vz woorden?
Tycho springt in de gymzaal over het paard.

Slide 10 - Open question

Welke woorden zijn vz woorden?
Tijdens de oorlog doken veel mensen onder.
A
onder
B
tijdens en onder
C
onder en veel
D
tijdens

Slide 11 - Quiz

Let op:
Voorzetsel woordjes lijken ook op woorden van een splitsbaar werkwoord!
Voorbeeld:
Tijdens de oorlog/ doken/ veel mensen/ onder. --> onderduiken
pv=
wg=

Slide 12 - Slide

let op:
Ook te voor een infinitief is een vz:

De kat/ zat/ te spinnen.--> 
PV= zat
WG= zat te spinnen

Slide 13 - Slide

In welke zin is op een VZ? 
a. Hij schreef de zin op.
b. Hij schreef de zin op een kladblaadje?

Slide 14 - Slide

maken:
7, 8, en 9

Slide 15 - Slide

grammatica H4.7 - les 3
Doel: je weet wat telwoorden zijn

Slide 16 - Slide

opwarmertje
Bekijk onderstaande zin:
Vraag drie is de laatste vraag van hoofdstuk vijf.

1. Welk voorzetsel staat in deze zin?
2. Wat is de PV?
3. Welke getallen zie je in deze zin?
4. Is er nog een woord in de zin die een hoeveelheid aangeeft?

Slide 17 - Slide

huiswerk nabespreken
Wat vind je nog moeilijk?

Slide 18 - Slide

uitleg telwoorden - blz. 52
Een telwoord geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.
Er zijn twee soorten telwoorden:
1. hoofdtelwoorden
2. rangtelwoorden

Slide 19 - Slide

welke woorden zijn telwoorden?
a. Dit is de laatste waarschuwing!
b. Ik heb drie broertjes.
c. Ik woon op de vierde verdieping.
d. Ik had een zeven voor mijn proefwerk wiskunde.
e. Ik heb vandaag weinig gedronken, want ik had maar één flesje water bij me.

Slide 20 - Slide

maken: 11, 12, 13, 16 en 19

Slide 21 - Slide