What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
overtreffende trap
noem woorden
van soorten huizen
1 / 41
next
Slide 1:
Mind map
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
This lesson contains
41 slides
, with
interactive quizzes
,
text slides
and
3 videos
.
Lesson duration is:
50 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
noem woorden
van soorten huizen
Slide 1 - Mind map
welke woorden zie je hier?
Slide 2 - Open question
welke woorden zijn dit
een ander woord voor
1. heerlijk
2. ontzettend
3. een foutje maken
Slide 3 - Open question
maak zelf een zin met:
laatst struikelen
Slide 4 - Open question
Slide 5 - Video
https:
Slide 6 - Link
normaal = overtreffende trap
klein -klein
er
- het klein
st
snel -snel
ler
-het snel
st
boos-boz
er
-het boo
st
lief-liev
er
-het lief
st
duur-duurd
er
-het duur
st
Slide 7 - Slide
een paar woorden gaan anders:
50 euro is
veel
. 75 euro is
meer
dan
50 euro. 100 euro is het
meest.
1 euro is
weinig.
50 cent is
minder
dan
1 euro. 10 cent is het
minst.
Ik kan
goed
fietsen. Ali fietst
beter
dan
ik. Anna fietst het
best.
Ik eet
graag
kip. Ali eet
liever
vis
dan
kip. Anna eet het
liefst
kip.
Hij is
even groot
als
zijn broer
De man weegt
even zwaar
als
een auto
Slide 8 - Slide
Erwin is ...... zijn broer
A
groter dan
B
groter als
C
even groot als
D
even groot dan
Slide 9 - Quiz
Ik woon het ...............op een boerderij
A
lief
B
liever
C
liever
D
liefst
Slide 10 - Quiz
Hij is goed maar zij is ..............
A
goeder
B
beter
C
better
D
best
Slide 11 - Quiz
Ik praat weinig maar zij nog.........
A
weiniger
B
beter
C
minder
D
meest
Slide 12 - Quiz
A
boos-bozer-bost
B
boos -boozer- boost
C
boos- bozer - boots
D
boos- bozer -boost
Slide 13 - Quiz
de heuvel =
een kleine berg
de bijeenkomst =
samen komen om te praten
Slide 14 - Slide
de bodem
de bocht
de weg maakt een bocht
Slide 15 - Slide
de wandeling =
een stukje lopen
de ingenieur
Slide 16 - Slide
de overheid
de leiding van een land
de tunnel
Slide 17 - Slide
de inkomsten = geld dat je krijgt
de uitgaven = geld dat je
gebruikt
Slide 18 - Slide
flauw = zonder zout
het afscheid = je moet afscheid nemen als je weg gaat
Slide 19 - Slide
de collega =
iemand die met je werkt
solliciteren = Als je werk wil hebben moet je eerst solliciteren
Slide 20 - Slide
Dat bevalt me goed =
Dat vind ik leuk
Daar heb ik last van =
Dat vind ik niet leuk
Slide 21 - Slide
A
de docent
B
de arts
C
de ingenieur
D
de ingeneur
Slide 22 - Quiz
A
de uitgeven
B
de uitgaven
C
de opgaven
D
de inkomsten
Slide 23 - Quiz
Slide 24 - Open question
Slide 25 - Open question
Slide 26 - Open question
kan ik hier werken?
je moet eerst...
Tekst
A
werken
B
solliciteren
C
betalen
D
bedenken
Slide 27 - Quiz
zonder zout
wat je altijd doet
afscheid nemen
de tunnel
de bodem
de heuvel
de gewoonte
flauw
Slide 28 - Drag question
schrijf woorden die je kent over geld
Slide 29 - Mind map
luister naar het verhaal
Je kijkt naar
2
verhalen
Schrijf een tekst (samenvatting) over
één
verhaal en stuur het naar
m.muis-kakes@rvec.nl
Vind je dit te moeilijk dan mag je ook 10 zinnen maken
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Video
Slide 32 - Video
Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 33 - Quiz
Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 34 - Quiz
Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 35 - Quiz
wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken
Slide 36 - Quiz
De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het lidwoord?
A
de
B
slimme
C
het
D
leerling
Slide 37 - Quiz
De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
A
slimme
B
leerling
C
snapt
D
de
Slide 38 - Quiz
De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het bijvoeglijk naamwoord?
A
de
B
leerling
C
snapt
D
slimme
Slide 39 - Quiz
De slimme leerling snapt het niet.
Welk woord is het werkwoord?
A
snapt
B
de
C
leerling
D
slimme
Slide 40 - Quiz
Wat is een ander woord voor werkwoord
A
actief woord
B
zweet woord
C
leer woord
D
doe woord
Slide 41 - Quiz
More lessons like this
Bij les 25: lw, zn en ww
October 2020
- Lesson with
11 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 6
dagopening maandag 15 november + dictee
November 2021
- Lesson with
36 slides
Spelling
Basisschool
Groep 8
T6L6: Geen probleem, no problemo!
February 2023
- Lesson with
14 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en werkwoorden
November 2022
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 6
Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en werkwoorden
April 2024
- Lesson with
12 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 6
Instructie les 13 en 14 (Kern)
September 2020
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 8
Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en werkwoorden
January 2021
- Lesson with
21 slides
Nederlands
Basisschool
Groep 6
Lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en werkwoorden
October 2022
- Lesson with
26 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1