This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
H.3 Woordenschat
Metonymie/Metoniem
Slide 1 - Slide
Welke vormen van beeldspraak ken je al?
Slide 2 - Open question
Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je kunt hier verschillende stijlfiguren voor gebruiken.
Een schrijver maakt gebruik van stijlfiguren om een tekst levendiger te maken. Je kent er al een paar: denk maar aan de hyperbool of het understatement.
Slide 3 - Slide
Stijlfiguur
Metonymie (ook wel: metoniem) is een bepaalde stijlfiguur waarbij je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat daarmee te maken heeft.
Slide 4 - Slide
Je noemt een deel, maar bedoelt het geheel.
Ik ga even de neuzen tellen.
Je wilt het aantal personen tellen, maar je noemt alleen hun neus.
Slide 5 - Slide
Je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel:
Nederland won met 6-3 van Duitsland.
Je bedoelt het Nederlandse elftal en het Duitse elftal, maar je noemt het hele land.
Slide 6 - Slide
Je noemt de producent, maar je bedoelt het product.
Er hangt bij ons een Van Gogh aan de muur.
Je noemt de maker (Van Gogh) i.p.v. het gemaakte (het schilderij).
Slide 7 - Slide
Bedenk zelf een voorbeeld van een vorm van metonymie waarbij je de producent noemt i.p.v. het product.
Slide 8 - Open question
Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon.
Je moet bij die lachebek zijn.
Je noemt niet de persoon, maar een eigenschap van de persoon (veel lachen).
Slide 9 - Slide
Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp.
De atleet ging voor goud!
Je bedoelt de gouden medaille.
Slide 10 - Slide
Je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud.
Doe mij nog maar een bakkie.
Je bedoelt een kopje koffie.
Slide 11 - Slide
Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is.
Ik rook graag een dikke Havana.
Je bedoelt een sigaar uit Havana.
Slide 12 - Slide
Ik kan de verschillende vormen van metonymie herkennen, benoemen en gebruiken.