Persoonsvorm -> tijdproef. Zet de zin in een andere tijd
Werkwoordelijk gezegde -> alle werkwoorden in de zin
Onderwerp -> wie/wat + wwg
Uitzondering: een gebiedende wijs heeft geen onderwerp
Lijdend voorwerp -> wie/wat + wwg + ow
Uitzondering: een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel of een getal (maat, gewicht)
Meewerkend voorwerp -> aan wie / voor wie + wwg + ow + lv (aan wie/voor wie is het?)
Let op: een meewerkend voorwerp is vaak een levend wezen (mens, dier of plant) en geen ding of plaats
Bijwoordelijke bepaling -> geeft antwoord op vragen zoals: hoe, wanneer, waar, waarom, waardoor enz (de rest van de zin).