Herhaling H4+ 5.1+5.2

Startopdracht
Leerlingvraag via vraagbaak scheikunde van C3
timer
5:00
1 / 38
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Startopdracht
Leerlingvraag via vraagbaak scheikunde van C3
timer
5:00

Slide 1 - Slide

Herhaling H4+5.1+5.2
Herhalingsquiz over H4+H5 tot nu toe
Aan de slag met de opdrachten

Slide 2 - Slide

Herhalingsquiz
Pak je laptop en log in op lessonup
Zorg dat je in de les zit
Je mag binas, rekenmachine, pen en papier gebruiken.

Slide 3 - Slide

De bouwstenen van een zout zijn:
A
atomen
B
ionen
C
moleculen
D
metalen

Slide 4 - Quiz

Zouten kunnen:
A
In vaste en vloeibare fase NIET geleiden
B
In vaste fase en in vloeibare fase WEL geleiden
C
In vaste fase WEL geleiden in vloeibare fase NIET
D
In vaste fase NIET geleiden, in vloeibare fase WEL

Slide 5 - Quiz

Om het slecht oplosbare zout zinkhydroxide te maken kan ik oplossingen van de volgende zouten mengen en daarna filtreren
A
koperhydroxide en zinknitraat
B
natriumhydroxide en zinknitraat
C
bariumhydroxide en zinksulfaat
D
natriumhydroxide en zinkcarbonaat

Slide 6 - Quiz

De lading van een zout is altijd
A
Positief
B
Negatief
C
Neutraal

Slide 7 - Quiz

Met welke Scheidingsmethode kan ik zout uit zout water halen
A
bezinken
B
destilleren
C
indampen
D
filtreren

Slide 8 - Quiz

Abdel probeert een beetje zout op te lossen in water. Als hij het zout mengt met water, vormt er zich een troebele suspensie. Als hij een beetje van het zout in een vlam houdt, ziet hij dat de vlam groen kleurt. Welk zout zou Abdel kunnen hebben?
A
bariumchloride
B
kopercarbonaat
C
koperchloride
D
zinkcarbonaat

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste naam van dit zout?

Hg(NO3)2
A
Kwiknitraat
B
Kwikdinitraat
C
Kwiknitriet
D
Kwik(II)nitraat

Slide 10 - Quiz

Wat is de naam van het volgende zout.
A
Mangaanchloor
B
Magnesiumchloor
C
magnesiumchloride
D
magnesiumdichloride

Slide 11 - Quiz

verhoudingsformule zouten Fe2O3
Wat is de juiste verhoudingsformule van het zout ijzer(III)oxide?
A
Fe3O
B
FeO3
C
Fe2O3
D
Fe3O2

Slide 12 - Quiz

Zara lost een beetje zout op in water. Het mengsel is een heldere oplossing. Als zij een beetje van het zout in een vlam houdt, kleurt de vlam groen.
Welk zout zou Zara kunnen hebben?
A
natriumchloride
B
kopercarbonaat
C
koperchloride
D
zinkcarbonaat

Slide 13 - Quiz

Mg en SO4 vormen samen een zout. Wat is de formule van dit zout
A
MgSO4
B
Mg2SO4
C
Mg(SO4)2

Slide 14 - Quiz

De verhoudingsformule van het zout calciumhydroxide is...
A
CaOH
B
Ca2OH
C
CaOH2
D
Ca(OH)2

Slide 15 - Quiz

Wat is de naam van het volgende zout.

A
aluminiumhydroxide
B
Acetaatjoodhydride
C
aluminiumoxohydride
D
aluminiumtrihydroxide

Slide 16 - Quiz

Hoe is de oplosbaarheid van het zout calciumchloride
A
g
B
m
C
s
D
-

Slide 17 - Quiz

Welke ionen komen voor in dit zout?
(NH4)2Fe(SO4)2
A
Ammonium-, ijzer- en sulfide-ionen
B
Ammonia-, ijzer- en sulfide-ionen
C
Ammonium-, ijzer- en sulfaat-ionen
D
Ammonia-, ijzer- en sulfaat-ionen

Slide 18 - Quiz

Kies het zout:
A
HCl
B
KCl
C
Cl2
D
K

Slide 19 - Quiz

Wat is de indampvergelijking voor het zout natriumchloride?
A
Na++2ClNaCl2
B
NaCl(aq)NaCl(s)
C
Na+(aq)+Cl(aq)NaCl(s)
D
NaCl(s)Na+(aq)+Cl(aq)

Slide 20 - Quiz

Wat is de naam van het volgende zout.

A
kalciumcorbonzuur
B
kalciumkarbonaat
C
calciumfosfaat
D
calciumcarbonaat

Slide 21 - Quiz

Wat is een zout?
A
Een verbinding van een metaal en een niet-metaal
B
een verbinding van twee metalen
C
een verbinding van twee niet-metalen
D
een moleculaire stof die kan oplossen in water

Slide 22 - Quiz

Je doet een zout in water en roert. Het mengsel is troebel. Welke van de volgende zouten heb je gebruikt?
A
zilverfluoride
B
koperbromide
C
calciumfosfaat
D
ammoniumsulfaat

Slide 23 - Quiz

Wat is de naam van het zout met de formule?
Sn3(PO4)2
A
Zinkfosfaat
B
tin(II)sulfaat
C
tin(II)fosfaat
D
tin(IV)fosfaat

Slide 24 - Quiz

Om het slecht oplosbare zout aluminiumhydroxide te maken kan ik oplossingen van de volgende zouten gebruiken:
A
koperhydroxide en aluminiumnitraat
B
natriumhydroxide en aluminiumnitraat
C
calciumhydroxide en aluminiumnitraat
D
zilverhydroxide en aluminium

Slide 25 - Quiz


Zinkoxide is een zout. Zoek op in je BiNaS wat de oplosbaarheid van dit zout is.
A
Goed
B
Matig
C
Slecht
D
Bestaat niet

Slide 26 - Quiz

Kies het zout:
A
koolstofdioxide
B
waterstofchloride
C
distikstoftetraoxide
D
calciumchloride

Slide 27 - Quiz

Wat is de formule van dit zout: Bariumchloride?
A
BaCl
B
BaCl2
C
BCl
D
BCl2

Slide 28 - Quiz

"Hydraat" in de naam van een zout betekent dat het zout:


A
oplosbaar is in water
B
watermoleculen afstoot
C
watermoleculen bevat
D
met water kan reageren

Slide 29 - Quiz

Hoe is de oplosbaarheid van het zout natriumchloride
A
g
B
m
C
s
D
-

Slide 30 - Quiz

We zien een lichtgroen zout. Welke ionsoort zal dit zout bevatten?


A
chloorionen
B
ijzer(II)ionen
C
ijzer (III) ionen
D
chroomionen

Slide 31 - Quiz

Wat is de naam van het zout met de formule:
FeCl3
A
ijzertrichloride
B
ijzer(II)chloride
C
ijzerchloride
D
ijzer(III)chloride

Slide 32 - Quiz

Wat is de oplosvergelijking voor het zout natriumchloride?
A
NaClNa++Cl
B
NaCl(s)NaCl(aq)
C
Na+(aq)+Cl(aq)NaCl(s)
D
NaCl(s)Na+(aq)+Cl(aq)

Slide 33 - Quiz

Wat gebeurt er op microniveau bij het oplossen van een zout?
A
de ionen gaan harder trillen
B
de ionen laten elkaar los en gaan vrij bewegen
C
de ionen gaan in een rooster zitten
D
de zoutkorrels verdwijnen

Slide 34 - Quiz

OPDRACHT: Een slecht oplosbaar zout maken.
Met welke oplossingen van zouten kun je calciumcarbonaat maken?
A
Calciumchloride en zilvercarbonaat
B
Calciumchloride en natriumnitraat
C
Calciumnitraat en natriumcarbonaat
D
Natriumchloride en zilvercarbonaat

Slide 35 - Quiz

Welke van de onderstaande zout-oplossingen zal een slecht oplosbaar zout vormen na mengen met een oplossing van:
MgBr2
A
een oplossing van ijzer(II)nitraat
B
een oplossing van zinkethanoaat
C
een oplossing van calciumhydroxide
D
een oplossing van bariumjodide

Slide 36 - Quiz

Een slecht oplosbaar zout maken.
Beschrijf hoe je bariumcarbonaat kunt maken uit oplossingen van andere zouten.
A
Bariumchloride en calciumcarbonaat
B
bariumchloride en natriumcarbonaat
C
Zilverchoride en natriumcarbonaat
D
Natriumchloride en kaliumcarbonaat

Slide 37 - Quiz

Huiswerk
Komende donderdag moet af zijn:
H4.1: 1-12 
H4.2: 14-19 + 21-24
H4.3: 25-28, 31, 33, 34
H4.4: 35-47 + oefenblad 1-10
H5.1: 1-4 + 7-10 
H5.2: 11-16 + 18, 20, 21
Extra oefenbladen molariteit 2x

Slide 38 - Slide