Questions and negations

Questions and negations in the present simple tense

1 / 10
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

Questions and negations in the present simple tense

Slide 1 - Slide

Vragen en ontkenningen maken met de present simple
Staat er een vorm van to be (am/is/are) in de zin? Dan kun je heel makkelijk een vragende zin maken. Schrijf am/is/are vooraan de zin en daarachter het onderwerp. Je draait ze dus om!     Vb: You are happy.—>  Are you happy?

Slide 2 - Slide

Hetzelfde geldt voor hww. zoals can/could/shall/should/will/would.
I can play tennis. —> Can I play tennis? 
We should apologize. —-> Should we apologize?

Slide 3 - Slide

Gebruik het woordje ‘not’ om de zin ontkennend te maken.
You are happy. —->  you are not (aren’t) happy.
I can play tennis. —-> I cannot (can’t) play tennis.

Slide 4 - Slide

Staan geen van bovenstaande hulpwerkwoorden in de zin?



Dan schakel je de hulp in van het hulpwerkwoord Do. Dit is jouw redder in nood.
Let er wel op dat je bij he/she/it Does gebruikt.
Na Do/ Does altijd het hele ww gebruiken.

Slide 5 - Slide

The Present Simple

Vragen 

Om een "present simple" vraag te maken, moet je het werkwoord "Do" voor de zin plaatsen als er geen ander hww in de zin staat:

 I like ice cream.     wordt     Do I like ice cream?

Als het onderwerp een he, she of it (hij, zij of het) is, moet je "Does" voor de zin plaatsen. 

Kijk ook wat er gebeurt met de + s van het originele werkwoord.

Bob plays football.   wordt  Does Bob play football?

Slide 6 - Slide

The Present Simple
Negations

Look at what happens to the verb in this sentence when we turn it into a negation: (Kijk wat er gebeurt in de onderstaande zin als je de zin omzet naar een ontkenning):

                                 He plays video games every day.

                        He doesn't play video games every day.

de -s in het ww. verdwijnt na doesn't. Net als bij het maken van vragen. Does heeft al een s.


Slide 7 - Slide

Voorbeeld
Tina drinks tea.
Does Tina drink tea?
Tina doesn't drink tea.

Slide 8 - Slide

Maak de onderstaande zinnen vragend en ontkennend
I/you/we/they play the pianio.
He/she/ it plays the piano.

I/you/we/they like animals.
He/she/it likes animals.

Slide 9 - Slide

Antwoorden
Do I/you/we/they play the piano?                    Does he/she/it play the piano?
I/you/we/they don’t play the piano.                He/she/it doesn’t play the piano.

Do I//you/we/they like animals?                        Does he/she/it like animals?
I/you/we/they don’t like animals.                      He/she/it doesn’t like animals.


Slide 10 - Slide