Nederlands les 2 ww spelling pv tt

Welkom - 1LISS- Nederlands 
1 / 69
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 69 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom - 1LISS- Nederlands 

Slide 1 - Slide

Werkwoordspelling 
- Aan het eind van de periode wordt dit onderdeel getoetst op 2F niveau (1 studiepunt). 
- In periode 3 gaan we hiermee verder, toets op 3F ( 1 studiepunt). 
Tip: het is dus belangrijk dat je werkwoordspelling blijft oefenen! 
extra oefeningen? www.cambiumned.nl of www.jufmelis.nl (gratis oefensites)

Slide 2 - Slide

Planning van de les 

- werkwoordspelling PV TT  theorie en oefenen







Slide 3 - Slide

Wat weet je over ww spelling?

Slide 4 - Mind map

Theorie werkwoordspelling (de basis)
  1. Werkwoorden zijn dingen die je kunt doen.
    Voorbeeld: fietsen, lopen, roeien, gamen 

  2. Er gebeurt iets
    Voorbeeld: sneeuwen, hagelen, waaien, regenen 

  3. Iemand is iets
    Voorbeeld: zijn, worden, lijken, blijven  


Slide 5 - Slide

Theorie werkwoordspelling (de basis)
Werkwoorden kunnen veranderen in de zin. 
Ze geven aan in welke tijd (tegenwoordige of verleden tijd) een zin staat. 

Voorbeeld: 
Tegenwoordige tijd: Ik loop naar school 
Verleden tijd: Ik.... naar school 

Slide 6 - Slide

Theorie werkwoordspelling (de basis)
In één zin kunnen meerdere werkwoorden voorkomen. 
Samen geven de werkwoorden de totale actie weer. 

Voorbeeld: 
De docent heeft de klas een mailtje gestuurd over de verhuizing. 
Hij zal morgen naar huis worden gestuurd.



Slide 7 - Slide

Persoonsvorm

Slide 8 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
'In zijn broek heeft Ronald een scheur.'
A
zijn
B
Ronald
C
heeft
D
Er is geen persoonsvorm.

Slide 9 - Quiz

wat is de PV in de zin:
Ik vind dat jij goed hebt geoefend.
A
ik
B
vind
C
hebt en ik
D
vind en hebt

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud:
ik-vorm: ik loop 
 
jij ,hij zij, u : ik-vorm + t
jij loopt
hij/zij loopt
u loopt

Persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud:
hele werkwoord: lopen
wij lopen
jullie lopen
zij  lopen

Slide 12 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud:

ik-vorm: vind
 
jij/hij zij/u: ik-vorm + t
jij vindt
hij/zij/u vindt
koken of lopen invullen, hoor je een t dan schrijf je hem ook


Persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud:

hele werkwoord: vinden
wij vinden
jullie vinden
zij vinden

Slide 13 - Slide

regel of lopen of koken invullen
Het .... veel voor mij ( betekenen)
Ik weet niet wat jij ervan .... (vinden)
Waarom ...... jij niet? (antwoorden)
Ik weet niet of wat hem .... (bezielen)


Slide 14 - Slide

Let op!
Je/jij antwoordt altijd snel
maar.....
Antwoord je/jij altijd snel?

regel: staat je erachter: dan ik-vorm
Pas op! 
Antwoordt je broer altijd snel? waarom hier wel met een t?


Slide 15 - Slide

gebiedende wijs!
Gebiedende wijs
regel: ik vorm

Doe dit!
Ga naar huis!
Antwoord nu!
houd vast!

Slide 16 - Slide

Oefenen in taalblokken
Ga naar:
Taalblokken,  Module grammatica en spelling 
 ga naar : spelling 2F  
4.6 Persoonsvorm  tegenwoordige tijd
Bekijk de theorie en maak alle 8 opdrachten (ook huiswerk)
Klaar en heel makkelijk?
Maak de instaptoets in teams

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Slide

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Slide

Slide 45 - Slide

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Slide 53 - Slide

 werkwoordspelling  in de praktijk
 -lees je eigen brief, kijk naar mijn opmerkingen
-zoek alle werkwoorden op en onderstreep ze
-kijk of je fouten in werkwoorden moet verbeteren
-Tijd? 7 minuten 
-Klaar? noteer alles wat je weet over de regels van werkwoordspelling 

Slide 54 - Slide

Ik (worden) morgen 18 jaar
A
wordt
B
word

Slide 55 - Quiz

Ik (vinden) het raar dat hij mij niet (antwoorden)
A
vindt, antwoord
B
vindt, antwoordt
C
vind , antwoordt
D
vind, antwoord

Slide 56 - Quiz

Pauze
Pauze 
timer
5:00

Slide 57 - Slide

Inloggen in taalblokken 
-Ga naar de portaal
meer applicaties
taalblokken
zoek je school 
Deltion Mozartlaan 15
log in klascode: 948749
Loop je nog tegen problemen aan bij het inloggen? 



- Voeg je klas toe   code: 948749



Slide 58 - Slide

Klaar? 

Pak een roze boekje uit de kast op de gang
Ga rustig lezen!

Slide 59 - Slide

Einde van deze les 
Wat heb je geleerd? 

Huiswerk: oefenen in taalblokken met werkwoordspelling
2F spelling en grammatica
spelling
werkwoordspelling  persoonsvorm tegenwoordige tijd





Slide 60 - Slide

Waarom is het oefenen van werkwoordspelling belangrijk denk je?

Slide 61 - Open question

Een werkwoord is?
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een doe-woord
C
Een woord dat aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord dat je weg kan laten uit een zin

Slide 62 - Quiz

Wat zijn de werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 63 - Quiz

Wat is het werkwoord?
A
school
B
scholing
C
samenscholen
D
schoolleiding

Slide 64 - Quiz

De persoonsvorm is een persoon.
A
waar
B
niet waar

Slide 65 - Quiz

De persoonsvorm is een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 66 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Ik ben zo klein.
A
Ik
B
ben
C
zo
D
klein

Slide 67 - Quiz

Benoem de persoonsvorm in de volgende zin:
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
wat
B
is
C
de persoonsvorm
D
in

Slide 68 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
zin vragend maken
B
zin enkelvoud of meervoud maken
C
zin in de verleden of tegenwoordige tijd plaatsen
D
Alle drie antwoorden zijn just

Slide 69 - Quiz