This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Lesson A
Ik, familie en vrienden
Slide 1 - Slide
Doel van de les
Aan het einde van deze les:
kun je jezelf voorstellen
kun je begroeten/ bedanken/ afscheid nemen
kun je een eenvoudig gesprek voeren
ken je de engelse woorden voor familieleden
ken je de engelse vraagwoorden
ken je de grammatica van de ww "hebben" en "zijn"
Slide 2 - Slide
TekstZeggen hoe je heet / jezelf voorstellen Nederlands Engels
Nederlands Engels
Ik ben ... I am...
Ik heet... My name is ...
Mijn naam is... My name is...
Ik zal mezelf even voorstellen aan u I'll introduce myself to you
Slide 3 - Slide
Vragen hoe iemand heet / waar hij vandaan komt
Nederlands Engels
Wat is je naam/ hoe heet je? What is your name?
Wie ben je? Who are you?
Fijn je te ontmoeten/
aangename kennismaking Nice to meet you!
Waar kom jij vandaan? Where are you from?
Ik kom uit... I am from...
Waar woon jij? Where do you live?
Hoe oud ben je? How old are you?
Hoe gaat het met je? How are you?
Alles goed? Everything OK?
Slide 4 - Slide
Begroeten
Nederlands Engels
hallo hello
hoi/hey hi
goededag good day
goedemorgen good morning
goedemiddag good afternoon
goedenavond good evening
hartelijk welkom heartly welcome / a warm welcome
geachte dear
meneer, mevrouw, juffrouw,... Mr.,Dr, Mrs, miss, Ms
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Hoe bedank ik iemand/ antwoord ik op een bedanking in het Engels?
Nederlands Engels
ja yes
nee no
dank u / dank je (wel) thank you / thanks
Hartelijk bedankt Thanks a lot / thank you very much
Bedankt om te helpen Thanks / Thank you for helping me
Dat is zéér vriendelijk van u That's so kind of you
Alsjeblieft/ alstublieft Please
Graag gedaan You're welcome / My pleasure
Geen probleem/ dat is geen moeite No problem
Dank bij voorbaat Thanks in advance
Bedankt voor uw tijd en aandacht. Thanks for your time and attention.
Slide 7 - Slide
Aan de slag
Maak zelfstandig opdracht 1 t/m 5
timer
10:00
Slide 8 - Slide
family members
Slide 9 - Mind map
Slide 10 - Video
verschil tussen neef en nicht
Verschil tussen neef en nicht in het Engels
Opgelet:
In het Engels wordt het woord nephew gebruikt om de kinderen van je broer of zus te benoemen, In het Nederlands hebben we hier geen woord voor. Het Engelse woord nephew is dus niet gelijk aan het woord neef in het Nederlands! Het woord cousin in het Engels kan je dan vertalen als neef.
Slide 11 - Slide
The sister of my father is my....
A
Mother
B
Niece
C
Sister-in-law
D
Aunt
Slide 12 - Quiz
My brother has a son: Marc. Marc is my.....
A
Cousin
B
Brother
C
Nephew
D
Brother-in-law
Slide 13 - Quiz
The mother of my boyfriend is my.....
A
Grandmom
B
Niece
C
Mother-in-law
D
Aunt
Slide 14 - Quiz
Aan de slag
Maak zelfstandig opdracht 6 t/m 11
timer
12:00
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Video
A: ..................is your name? B: It's John!
A
What
B
Which
C
When
D
Who
Slide 17 - Quiz
A:....................are you today? B: Not very well! I feel sick
A
Why
B
Who
C
How
D
What
Slide 18 - Quiz
A:...................are you born? B: In Paris but I grew up in England!