This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefentoets Ecologie
Slide 1 - Slide
Producent
Consument
Reducent
Voedingsstoffen maken
Resten afbreken tot mineralen
Voedingsstoffen gebruiken
Slide 2 - Drag question
Wat is een ecosysteem?
A
Alle abiotische factoren samen
B
Alle relaties tussen organismen en hun milieu
C
A en B
D
Een bepaald gebied, waarin de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen
Slide 3 - Quiz
Tot welk niveau van de ecologie behoort een bos?
A
Ecosysteem
B
Individu
C
Levensgemeenschap
D
Populatie
Slide 4 - Quiz
Tot welk niveau van de ecologie behoort een hert?
A
individu
B
populatie
C
levensgemeenschap
D
ecosysteem
Slide 5 - Quiz
Horen soortgenoten bij biotische of abiotische factoren?
A
biotische factoren
B
abiotische factoren
Slide 6 - Quiz
Hoort neerslag bij biotisch of abiotische factoren?
A
biotische factoren
B
abiotische factoren
Slide 7 - Quiz
Een soort heeft altijd een verspreidingsgebied (areaal) waarin het zich kan handhaven (leven en voortplanten), afhankelijk van de tolerantie tegen bepaalde abiotische factoren. Een marge van een abiotische factor waarin een soort zich nog kan handhaven (zoals tussen temp. van 5-15 graden) heet een..
A
Tolerantiegebied
B
Areaal
C
Tolerantiegrens
Slide 8 - Quiz
In diagram 1 van figuur 1 staat de tolerantie weergegeven van een bepaalde soort voor de concentratie zouten in de omgeving. Er is geen duidelijk optimum-punt te zien, maar een 'tolerantiegebied'. Wat betekent dat?
A
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie goed
B
De soort verdraagt schommelingen in zoutconcentratie slecht
Slide 9 - Quiz
Een populatie die groeit volgens een S-curve wordt gereguleerd door....
A
dichtheidsAFhankelijke factoren
B
dichtheidsONAFhankelijke factoren
Slide 10 - Quiz
Een voedselketen begint altijd met een
A
Consument
B
Reducent
C
Producent
Slide 11 - Quiz
Wat zijn Producenten?
A
Planten
B
Dieren
C
Schimmels
D
Bacteriën
Slide 12 - Quiz
Wat zijn Consumenten?
A
Planten
B
Dieren
C
Schimmels en bacteriën
D
Virussen
Slide 13 - Quiz
Wat zijn Reducenten?
A
Planten
B
Dieren
C
Schimmels en bacteriën
D
Virussen
Slide 14 - Quiz
Wanneer planten en dieren sterven zonder te worden opgegeten, worden de organische stoffen opgenomen door
A
Consumenten
B
Eurocenten
C
Reducenten
D
Producenten
Slide 15 - Quiz
Bij welke curve is een populatie het meest stabiel in aantal en dichtheid?
A
S-curve
B
J-curve
Slide 16 - Quiz
De pijl in een voedselketen/-web betekent.......
A
"heeft gegeten"
B
"gaat eten"
C
"eet"
D
"wordt gegeten door"
Slide 17 - Quiz
Een juiste voedselketen is:
A
konijn-> havik-> vos
B
gras <- konijn <- vos
C
gras -> konijn -> havik -> vos
D
vos -> havik -> konijn ->gras
Slide 18 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 19 - Quiz
Deze symbiose is...
A
Mutualisme
B
Parasitisme
C
Commensalisme
Slide 20 - Quiz
Biomassa gaat niet verloren door:
A
Dissimilatie
B
Assimilatie
C
Afgestorven weefsel
D
Onverteerd voedsel
Slide 21 - Quiz
Welke piramide heeft altijd een piramidevorm?
A
Piramide van aantallen
B
Piramide van biomassa
C
Beide piramides
D
Geen van beide piramides
Slide 22 - Quiz
Welke schakel bestaat uit heterotrofe organismen?
A
Producenten
B
Consument 2e en 3e orde
C
Alle consumenten
D
Alle producenten en consumenten
Slide 23 - Quiz
In welke schakel vindt fotosynthese (=koolstofassimilatie) plaats?