This lesson contains 37 slides, with text slides and 2 videos.
Items in this lesson
KOSTPRIJS
Hoofdstuk 5:
Integrale kostencalculatie
Slide 1 - Slide
Lesplanning
Slide 2 - Slide
Inhoud
Hoofdstuk 5: Integrale kosten calculatie
5.1 Variabele Kosten opgave 1, 2 en 3
5.2 Constante Kosten opgave 4, 5 en 8
Slide 3 - Slide
Variabele kosten
Slide 4 - Slide
Variabele kosten
Variabele kosten zijn kosten die stijgen wanneer het aantal verkochte producten stijgt.
Voorbeelden:
Loonkosten (vb. gaat meer produceren meer part-timers)
Grondstoffen (vb. leer (schoenenfabriek)
Machine-uren
Elektriciteitskosten
Transportkosten
Variabele kosten is afhankelijk van de productie.
Slide 5 - Slide
Proportioneel variabele kosten
Per product kunnen de variabele kosten een vast bedrag zijn. We spreken in zo’n geval van proportioneel variabele kosten.
Dat wil zeggen dat in elke product een vast bedrag aan grondstoffen, energie, arbeid, enz… zit.
Wanneer je meer produceert nemen de totale variabele kosten steeds met eenzelfde bedrag toe.
Slide 6 - Slide
Hierbij kun je denken aan:
de kosten van grondstoffen: hoe meer producten er gemaakt worden, hoe meer grondstoffen er nodig zijn;
de kosten van hulpstoffen, zoals energie: meer produceren, betekent een hogere energierekening of verpakkingsmateriaal;
de kosten van personeel: hoe meer je produceert, hoe meer werknemers je daarvoor nodig hebt (of tenminste moeten de werknemers meer uren werken);
transportkosten ( hoe meer product je produceert, meer kosten aan transport).
Slide 7 - Slide
Proportioneel variabele kosten (1) vs. Variabele kosten (2)
Slide 8 - Slide
5.2 Constante (vaste) kosten
Slide 9 - Slide
Constante (vaste) kosten
De kosten die NIET veranderen, als je meer of minder gaat produceren.
Constante Kosten zijn een vast bedrag -> Per Periode
m.a.w.: Zijn onafhankelijk van de productie-omvang.
Slide 10 - Slide
Voorbeelden
Huurkosten
Verzekeringen
Machinekosten
Loonkosten van de mensen in vaste dienst of vast contract
(Constante kosten zijn altijd gelijk)
Slide 11 - Slide
Constante kosten kunnen wel veranderen
De prijzen van de productiemiddelen veranderen, bijvoorbeeld wanneer huur- loon- of leasekosten wijzigen.
De productiecapaciteit verandert door afstoten van of investeren in productiemiddelen, bijvoorbeeld wanneer extra machine wordt aangeschaft (purchased) om aan de vraag te kunnen blijven voldoen.
Slide 12 - Slide
Voorbeeld 4 t/m 7
Slide 13 - Slide
Voorbeeld 1
Slide 14 - Slide
Voorbeeld 4
voorbeeld 4
Slide 15 - Slide
Voorbeeld 5
Voorbeeld 5
Slide 16 - Slide
Voorbeeld 6
Voorbeeld 7
Slide 17 - Slide
Voorbeeld 7
Voorbeeld 7
Slide 18 - Slide
Voorbeeld 8
Slide 19 - Slide
5.2.2 Normale Productie
Een onderneming kiest voor een bepaalde productiecapaciteit.
Met deze capaciteit moet de productie voortgebracht kunnen worden.
Wat is de normale productie omvang (size)?
Is die omvang (size) die de onderneming onder normale omstandigheden zal produceren.
Slide 20 - Slide
5.2.2 Normale Productie
Bezettingsraad: Deel van de productie - capaciteit dat benut (utilisa) wordt.
Bezettingsraad wordt gerekend in %.
Slide 21 - Slide
Voorbeeld 9
Slide 22 - Slide
Huiswerk H6
opgaven: 1 t/m3 en 4 t/m 8
Slide 23 - Slide
§5.1 Opgaven 1 t/m 3
Slide 24 - Slide
Opgave 1
Variabele kosten zijn kosten die onmiddelijk toe- of afnemen indien de productieomvang toe-of afneemt.
Kosten die afhankelijk zijn van de productie-omvang.
Slide 25 - Slide
Opgave 2
Stap 1: 176.000 =€5,50
32.000
Stap 2: 36.000 x 5,50= €198.000
Slide 26 - Slide
Opgave 3
Stap 1: 54.000 =4,50
12.000
Stap 2: 10.000 x 4,50= 45.000
Slide 27 - Slide
§5.2 Opgaven 4 t/m 8
Slide 28 - Slide
Opgave 4
Constante kosten zijn de kosten die niet veranderen wanneer de productieomvang binnen zekere grenzen toe- afneemt.
Zijn onafhankelijk van de productie-omvang
Slide 29 - Slide
Opgave 5
Constante kosten kunnen wel veranderen als:
De prijzen van de productiemiddelen veranderen, bijvoorbeeld wanneer huur- loon- of leasekosten wijzigen
De productiecapaciteit verandert door afstoten van of investeren in productiemiddelen, bijvoorbeeld wanneer extra machine wordt aangeschaft (purchased) om aan de vraag te kunnen blijven voldoen.
Slide 30 - Slide
Opgave 6
Constante kosten: € 500.000
Variabele kosten (proportioneel): € 25,-
Bereken de kosten per eenheid product bij een productie omvang van:
6a. €500.000 + €25 = €75
10.000
6b. €500.000 + €25 = € 50
20.000
6c. €500.000 + €25 = € 35
50.000
Slide 31 - Slide
Opgave 7
7a. Bereken Afschrijving per jaar:
A-R = €280.000 - €30.000= € 50.000
N. 5
Constante kosten= € 100.000 + €50.000 =€150.000
Slide 32 - Slide
Opgave 7b
Slide 33 - Slide
Opgave 8
8a. Is die omvang (size) die de onderneming onder normale omstandigheden zal produceren.
8b. omdat bij een kostprijs berekening de constante kosten per product worden bepaald met behulp van de normale productieomvang.
m.a.w. => de constante kosten moeten met de normale productie worden terugverdiend.