Lessonupvragen bij par. 5,6,12 en 14

Programma 
Bestudeer eerst nog eens het schema met de werkwoordspelling en maak daarna de vragen over 
par. 5, 6 , 12 en 14!
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Programma 
Bestudeer eerst nog eens het schema met de werkwoordspelling en maak daarna de vragen over 
par. 5, 6 , 12 en 14!

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden
De sterke werkwoorden houden zich dus niet aan regels, zoals de zwakke. Je moet dus leren/weten wat de verleden tijd en het voltooid deelwoord is. Het voordeel is wel dat je ze schrijft, zoals je ze hoort (zo kort en eenvoudig mogelijk) en dat je door het woord langer te maken, weet of je een -d of -t aan het eind moet schrijven!
Persoonsvorm?
pvtt:
- ik-vorm
- ik-vorm +t
- hele ww
pvvt:
- ik-vorm+
de/te
-ik-vorm +
den/ten

't ex-kofschip
volt.dw
(hulpww)
-langer maken
-d/t
't ex-
kofschip
onv. dw

- hele ww. + d
inf.

- hele
ww.
geb.
wijs

- ik-vorm
JA
NEE
bijvoeglijk naamw.
zo kort mogelijk
(probeer alle ww. van tijd te veranderen)

Slide 2 - Slide

Hoeveel pv's?
Omdat ik morgen jarig ben, heb ik een taart gekocht en heeft mijn moeder de huiskamer versierd met slingers.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 3 - Quiz

Hoeveel pv's?
Het gebeurt wel eens dat de slang losschiet en dat je heel snel moet reageren, voordat al het vocht wegloopt.
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 4 - Quiz

Hoeveel pv's?
Gezien het dagelijkse spektakel durf ik er niet op te wedden dat het dit keer wel goed zal gaan in de pauze.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quiz

Hoeveel pv's?
Vanmiddag ga ik met mijn buurmeisje schaatsen, maar we moeten wel naar de ijsbaan gaan, want het natuurijs is helaas niet sterk genoeg.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz

Als je niet leert voor die toets, moet je niet verwachten dat je een hoog cijfer haalt.
pvtt
infinitief
pvvt
geb.wijs
vd
od
bn
leert
moet
verwachten
haalt

Slide 7 - Drag question

Denkend aan zijn bewonderde Holland zag de dichter traag stromende rivieren door het vlakke  landschap gaan.
pvtt
infinitief
pvvt
geb.wijs
vd
od
bn
denkend
bewonderde
zag
stromende
gaan

Slide 8 - Drag question

Afgelopen zomer is Julia's beste vriendin verhuisd naar Zierikzee.
pvtt
infinitief
pvvt
geb.wijs
vd
od
bn
afgelopen
is
verhuisd

Slide 9 - Drag question

De overvallen man smeekte zijn belager: 'Neem mee wat je wilt, maar doe mij niets.'
pvtt
infinitief
pvvt
geb.wijs
vd
od
bn
overvallen
smeekte
neem
wilt
doe

Slide 10 - Drag question

Welke vormen kunnen onderstaande werkwoorden hebben? Soms zijn meerdere antwoorden mogelijk.
pvtt
infinitief
pvvt
geb.wijs
vd
od
bn
misleid
misleiden
misleidde
misleide

Slide 11 - Drag question

Welke vormen kunnen onderstaande werkwoorden hebben? Soms zijn meerdere antwoorden mogelijk.
pvtt
infinitief
pvvt
geb.wijs
vd
od
bn
ontblote
ontbloot
ontblootte
ontbloten

Slide 12 - Drag question

Welke werkwoordsvorm hoort op de puntjes?

Sinds zijn ontmoeting met zijn excentrieke tante heeft hij ontzettend veel waanzinnige avonturen ...
A
beleeft
B
beleefd

Slide 13 - Quiz

Welke werkwoordsvorm hoort op de puntjes?

Ik vind dat het niet hoort, maar wat ... jij?
A
vind
B
vindt

Slide 14 - Quiz

Welke werkwoordsvorm hoort op de puntjes?

Ze hadden zich voortreffelijk voorbereid, maar toch pakte de ... ontmoeting desastreus uit voor de aanwezigen.
A
verwachtte
B
verwachte

Slide 15 - Quiz

Dat de geheime dienst de aanslag heeft verijdeld/verijdelt, getuigd, getuigt van waakzaamheid.
A
verijdeld, getuigd
B
verijdeld, getuigt
C
verijdelt, getuigd
D
verijdelt, getuigt

Slide 16 - Quiz

Unicef ontfermd/ontfermt zich over weeskinderen en verzorgd/verzorgt ze.
A
ontfermd, verzorgd
B
ontfermd, verzorgt
C
ontfermt, verzorgd
D
ontfermt, verzorgt

Slide 17 - Quiz

voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord
infinitief
persoonsvorm verleden tijd
persoonsvorm tegenwoordige tijd
durvend
durft
durfde
durven
gedurfd

Slide 18 - Drag question

FOUT gespeld
beresterk
takkewijf
manenschijn
takkenwijf
suikerssoort
secondenwijzer
secondewijzer
maneschijn
berensterk
brekebeen
brekenbeen
gerstebier
gerstenbier
suikersoort
stationchef
stationschef

Slide 19 - Drag question

Samenstellingen
Je schrijft een tussen 'n' als

A
het linkerdeel van het woord een werkwoord is.
B
het linkerdeel een bijvoeglijk naamwoord versterkt.
C
het linkerdeel een zelfst. naamwoord is met alleen een meervoud op -en.
D
het linkerdeel geen meervoudsvorm heeft.

Slide 20 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
ziektenverzuim
B
ziekteverzuim

Slide 21 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
tarwebrood
B
tarwenbrood

Slide 22 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
kranteartikel
B
krante-artikel
C
krantenartikel

Slide 23 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
beregezellig
B
berengezellig

Slide 24 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
paardestal
B
paardenstal

Slide 25 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
dwingeland
B
dwingenland

Slide 26 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
spinnewiel
B
spinnenwiel

Slide 27 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
zonnewijzer
B
zonnenwijzer

Slide 28 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
reuzenleuk
B
reuzeleuk

Slide 29 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
startschot
B
startsschot

Slide 30 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
machtstrijd
B
machtsstrijd

Slide 31 - Quiz


Wat is de juiste spelling?
A
schoolspullen
B
schoolsspullen

Slide 32 - Quiz

Leg het verschil in betekenis uit tussen 'rodewijnglazen' en 'rode wijnglazen'.

Slide 33 - Open question

Leg uit waarom het 'zwarespullendoos' moet zijn en niet 'zware spullendoos'.

Slide 34 - Open question

Schrijf waar nodig aan elkaar:

hier bij

A
hier bij
B
hierbij

Slide 35 - Quiz

Schrijf waar nodig aan elkaar:

koffie zet apparaat

A
koffiezet apparaat
B
koffie zetapparaat
C
koffiezetapparaat

Slide 36 - Quiz

Schrijf waar nodig aan elkaar:

koperen kerst boom ballen haakjes

A
koperen kerstboom ballenhaakjes
B
koperenkerstboomballenhaakjes
C
koperen kerstboomballen haakjes
D
koperen kerstboomballenhaakjes

Slide 37 - Quiz

Even oefenen. Schrijf waar nodig aan elkaar:

linker dij been breuk

A
linker dijbeen breuk
B
linkerdijbeen breuk
C
linker dijbeenbreuk
D
linkerdijbeenbreuk

Slide 38 - Quiz

Even oefenen. Schrijf waar nodig aan elkaar:

lange termijn strategie

A
lange termijn strategie
B
lange termijnstrategie
C
langetermijn strategie
D
langetermijnstrategie

Slide 39 - Quiz

Schrijf zo nodig aan elkaar:

een braad pan met anti aanbak technologie

Slide 40 - Open question

Schrijf zo nodig aan elkaar:
de schoon maak van de lage krukjes met de hoge druk spuit

Slide 41 - Open question

Schrijf zo nodig aan elkaar:
een veel voorkomende onzin klacht

Slide 42 - Open question

Schrijf zo nodig aan elkaar:
dertig procent bonus korting

Slide 43 - Open question

Schrijf zo nodig aan elkaar:
een vaak vermelde medicijn bijwerking

Slide 44 - Open question

Klaar? Wat ga je nu doen? Kies uit:
Oefenen met samenstellingen en werkwoorden
Oefentoetsen
Klassikale uitleg/vakhulp
Maak online de opdrachten die niet in het boek staan (6A,B of C enz.) van paragraaf 5, 6, 12 en/of 14
van Cursus 7 Spelling.
Maak online de oefentoetsen bij paragraaf 5, 6, 12 en 14
Je kunt aanhaken bij de klassikale uitleg door de docent van een of meer toetsonderdelen of je kunt vragen stellen.

Slide 45 - Slide