3H (tt+vt haben-sein-werden + voltooid deelwoord)

HABEN - SEIN - WERDEN
OTT en OVT
1 / 38
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

HABEN - SEIN - WERDEN
OTT en OVT

Slide 1 - Slide

Weißt du noch?
haben, sein, werden
OTT (tegenwoordige tijd)

Slide 2 - Slide

heeft u?

Slide 3 - Open question

jij hebt

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

Ik ben

Slide 6 - Open question

Wij zijn

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Welke twee betekenissen heeft het ww werden ook al weer?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Ich ............ dir die Matheaufgabe erklären.
A
habe
B
bin
C
werde

Slide 11 - Quiz

..... ihr uns anrufen?
A
wird
B
werdet
C
habt
D
seid

Slide 12 - Quiz

Ariane ............... noch in der Schule.
A
ist
B
wird
C
hat
D
hast

Slide 13 - Quiz

.............. du morgen 13 oder 14 Jahre alt?
A
wirdst
B
wirst
C
bist
D
hast

Slide 14 - Quiz

Nu in de OVT
(verleden tijd)

Slide 15 - Slide

wij hadden

Slide 16 - Open question

had jij?

Slide 17 - Open question

Peter had

Slide 18 - Open question

Slide 19 - Slide

wij waren

Slide 20 - Open question

waren jullie?

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Üben!

Slide 23 - Slide

Verleden tijd: Er (sein)______sehr glücklich.
A
war
B
was
C
warst
D
seinte

Slide 24 - Quiz

Verleden tijd: Ich (haben)_______ immer Pech.

Slide 25 - Open question

Verleden tijd: (haben) ________ ihr die Tickets schon bekommen?

Slide 26 - Open question

Verleden tijd: Ihr (sein) _______ zu spät.

Slide 27 - Open question

Verleden tijd: Er (haben) _______ seinen Rucksack vergessen.

Slide 28 - Open question

Verleden tijd: Wo (sein) ______ du?

Slide 29 - Open question

Tot slot...
het voltooid deelwoord

Slide 30 - Slide

Voltooid deelwoord van sehen (sterk) is...
A
sah
B
sehen
C
gesehen
D
geseht

Slide 31 - Quiz

Voltooid deelwoord van reisen (zwak) is...
A
gereisen
B
gereist
C
reiste
D
risen

Slide 32 - Quiz

Voltooid deelwoord van fotografieren (zwak) is...
A
gefotografiert
B
fotografieren
C
fotografiert
D
fotofiert

Slide 33 - Quiz

Voltooid deelwoord van reden (zwak) is...
A
geredet
B
redet
C
gerett
D
gereden

Slide 34 - Quiz

Voltooid deelwoord van fahren (sterk) is...
A
gefuhren
B
gefahren
C
gefahrt
D
fahrt

Slide 35 - Quiz

Voltooid deelwoord van kaufen (zwak) is...
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekäuft
D
gekäufen

Slide 36 - Quiz

ENDE
volgende sheet!

Slide 37 - Slide

Die Hausaufgaben sind:
Woorden Kapitel 1, Lektion 1+2+3
Grammatik A (voltooid deelwoord)
Grammatik B (verleden tijd haben-sein-werden)
Tegenwoordige tijd haben-sein-werden

Slide 38 - Slide