les 5

Paragraaf 2.4
Sociale zekerheid
jn.jb.j

  • wat is het doel?
  • wanneer kom je in aanmerking?
  • hoe blijft het betaalbaar?
1 / 36
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Paragraaf 2.4
Sociale zekerheid
jn.jb.j

  • wat is het doel?
  • wanneer kom je in aanmerking?
  • hoe blijft het betaalbaar?

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

verplichte solidariteit

Slide 3 - Slide

Welvaartsvaste of waardevaste uitkering
Welvaartsvast: jaarlijkse stijging van de uitkering is gelijk aan gemiddelde loonstijging bedrijven > koopkracht uitkering blijft gelijk >gelijk aan stijging CPI.

Waardevast: jaarlijkse stijging van de uitkering is gelijk aan de gemiddelde stijging van de welvaart in een land > (dus als lonen meer stijgen dan de CPI stijgt ook de uitkering meer dan CPI)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Huiswerk volgende les
Doornemen paragraaf 2.4 
Maken opdracht 2.16 t/m 2.19

Slide 6 - Slide

De uitgaven aan de sociale zekerheid zijn:
A
Onderwijs, cultuur en wetenschap
B
Zorg en Sociale zekerheid
C
Zorg
D
Sociale zekerheid

Slide 7 - Quiz

Verplichte-solidariteit is er dankzij ....
A
de verzekeringsnemer
B
de verzekeringsmaatschappij
C
de overheid
D
de banken

Slide 8 - Quiz

Wat is GEEN volksverzekering?
A
Wajong
B
AKW
C
Wlz
D
ANW

Slide 9 - Quiz

Wat is sociale zekerheid?
A
Dat je zeker bent van sociale contacten.
B
Dat de overheid ervoor zorgt dat mensen met weinig of geen inkomen een uitkering krijgen.
C
Dat de overheid zorgt voor onze veiligheid.
D
De zekerheid dat je goed geholpen wordt als je daarom vraagt bij het bedrijf waar je werkzaam bent geweest.

Slide 10 - Quiz

Wat hoort tot de Sociale Zekerheid?
A
De werkloosheidswet WW
B
De Algemene OuderdomsWet AOW
C
De kinderbijslag
D
A, B en C

Slide 11 - Quiz

wat is een volksverzekering?
A
een verzekering die voor iedere inwoner geld
B
verzekering voor mensen van 65+
C
een verzekering voor alleen mensen in loondienst
D
verzekering voor arbeidsongeschikte mensen

Slide 12 - Quiz

Voor wie is in Nederland de sociale zekerheid?
A
Voor ouderen
B
Voor mensen die werken
C
Voor mensen die ziek zijn
D
Voor alle antwoorden A-B-C

Slide 13 - Quiz

Wat is een voorbeeld van sociale zekerheid?
A
Autoverzekering
B
Levensverzekering
C
algemene ouderdoms wet
D
Internetabonnement

Slide 14 - Quiz

Wat is en werknemersverzekering?
A
Verzekering voor iedereen die werkt
B
Verzekering voor iedereen die gewerkt heeft
C
Verzekering voor iedere Nederlander
D
Verzekering voor iedereen die werkt of gewerkt heeft

Slide 15 - Quiz

De sociale zekerheid wordt betaald van de ...
A
belastinginkomsten en sociale premies.
B
sociale premies.
C
belastinginkomsten.
D
btw.

Slide 16 - Quiz

Volksverzekeringen worden betaald met
A
belastingen
B
btw
C
accijns
D
premies

Slide 17 - Quiz

Voor wie zijn de werknemersverzekeringen?
A
Voor de mensen die gewerkt hebben
B
Voor de mensen die werken
C
Voor de mensen die in loondienst hebben gewerkt
D
Voor de mensen die in loondienst werken of hebben gewerkt.

Slide 18 - Quiz

Door de sociale zekerheid in ons land:
A
krijgt iedereen die dat wil een uitkering
B
kan iedereen in zijn noodzakelijke behoeften voorzien
C
heb je de zekerheid dat iedereen zich sociaal gedraagt
D
is iedereen zeker van een baan

Slide 19 - Quiz

In een land is de inflatie 3%.
De lonen in het bedrijfsleven stijgen gemiddeld 4%.
Marie heeft een welvaartsvaste uitkering.
Jean heeft een waardevaste uitkering.

A
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt met 3%.
B
De uitkering van Marie stijgt met 3%, die van Jean stijgt niet.
C
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt met 3%.
D
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt niet.

Slide 20 - Quiz

Bij het omslagstelsel ...
A
betaalt iedereen voor zichzelf
B
zijn uitkeringen waardevast
C
zijn uitkeringen welvaartsvast
D
is er sprake van verplichte solidariteit

Slide 21 - Quiz

Wat is een werknemersverzekeringen?
A
ANW
B
WW
C
AOW
D
Wlz

Slide 22 - Quiz

Voor wie is de sociale zekerheid bedoeld?
A
Voor mensen die in de collectieve sector werken.
B
Voor mensen die solliciteren naar een nieuwe baan.
C
Voor mensen die geen of weinig inkomen hebben.
D
Voor mensen die nog aan het studeren zijn.

Slide 23 - Quiz

Wat is geen werknemersverzekering?
A
WW
B
ZW
C
WIA
D
AOW

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide

Opdracht 2.16a
1 onjuist: iedereen heeft recht op een uitkering
   volgens de volksverzekeringen.
2 juist
3 juist
4 onjuist: sociale verzekeringen worden grotendeels
   gefinancierd uit sociale premies.

Slide 26 - Slide

Opdracht 2.16b
1 AKW algemene kinderbijslagwet
2 WIA wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
3 AOW algemene ouderdomswet
4 WW werkloosheidswet 
5 Wlz wet langdurige zorg
6 Anw algemene nabestaande wet
7 TW toeslagenwet

Slide 27 - Slide

Opdracht 2.17a
Bij vergrijzing zullen de volgende kosten stijgen:
2 bejaardenzorg (immers meer ouderen)
3 gezondheidszorg (meer problemen bij ouderen)
De volgende kosten zullen dalen:
2 onderwijs (minder kinderen)
4 kinderbijslag (minder kinderen)

Slide 28 - Slide

Opdracht 2.17b
Omslagstelsel omdat de premieopbrengst precies gelijk is aan het bedrag van de uitkeringen.
Opdracht 2.17c
6 miljoen x 15.000 / 9 miljoen x 40.000 x100 = 25%
Opdracht 2.17d
Ouderen zijn in dit geval minder solidair; de hogere premie moet namelijk door de werkenden worden opgebracht. De werkenden zijn ook minder solidair; omdat de uitkeringen omlaag kunnen

Slide 29 - Slide

Opdracht 2.17e
Andere mogelijke maatregelen zijn:
  • strengere eisen stellen om voor een uitkering in aanmerking te komen
  • herkeuring arbeidsongeschikten om mensen weer aan het werk te krijgen
  • fraudebestrijding

Slide 30 - Slide

Opdracht 2.18a
De opa en oma krijgen 2x(994,59+51,15) =  
€ 1.691,48
Henk krijgt 1153,35+71,61 = € 1.224,96
Dit is dus € 466,52 minder
Opdracht 2.18b
Voor Freija krijgt ze 283,40/3 = € 94,47
voor Bert krijgt ze 240,89/3 = € 80,30
Bij elkaar is dit elke maand € 174,77
                          (of (283,40+240,89) /3 = € 174,76)

Slide 31 - Slide

Opdracht 2.18c
Jan heeft volgens de WIA recht op een uitkering 
(wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)
Opdracht 2.18d
Zijn weduwe krijgt (1181,68+85,73) x 12 = 
€ 15.208,92
De kinderen krijgen geen uitkering omdat de moeder er nog wel is.

Slide 32 - Slide

Opdracht 2.18e
Ricardo heeft recht op 50% van 1551,60 = € 775,80

Slide 33 - Slide

Opdracht 2.19a
De Wajong-uitkering wordt door de rijksoverheid betaald uit de belastingen.
Opdracht 2.19b
111,1/109,9 x 1076,40 =  € 1.088,15
Opdracht 2.19c
Nee, de uitkering van Sander stijgt nu met 
111,1-109,9 / 109,9 x 100 = 1,1%
Dit is minder dat de gemiddelde stijging van de cao-lonen (deze was 1,75%)

Slide 34 - Slide

Opdracht 2.19d
Door het groter wordend aantal arbeidsongeschikten kunnen de sociale premies (en belastingen) stijgen. Door een stijging van de loonkosten, die wordt doorberekend in de verkoopprijzen, kunnen Nederlandse producten t.o.v. buitenlandse producten zo dus duurder worden.

Slide 35 - Slide

Opdracht 2.19e
Mogelijke verklaringen:
  • een verhoging van de AOW-leeftijd in bijvoorbeeld zware beroepen kan leiden tot meer arbeidsongeschiktheid onder oudere werknemers
  • arbeidsongeschiktsuitkeringen lopen door tot het bereiken van de AOW-leeftijd. De duur van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen neemt dan toe.


Slide 36 - Slide