BM 21

Bienvenidos a clase
1 / 51
next
Slide 1: Slide
spaahttps://www.lessonup.com/nl/lessons/nlnsBeroepsopleiding

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Bienvenidos a clase

Slide 1 - Slide

Regels & afspraken

Telefoon
  • Zie ik je telefoon? -> Inleveren
  • Niet inleveren -> Uitsturen
  • Telefoon nodig? Eerst vragen


Muziek (alleen bij zelfstandig werken)
  • Eerst vragen, alleen headphones.
  • Niet te luid.


WC in de pauze
MAG NIET eten en drinken in de klas!
(Een flesje water mag wel)


Slide 2 - Slide

De mobiel gebruiken
- Deze les en de volgende les gaan we de mobiel gebruiken
- Duidelijke afspraken en regels over het mobiel gebruik
     - Belangrijkste regel is:
gebruik de mobiel niet voor privé zaken
zoals WhatsApp en social media. 
     
    

Slide 3 - Slide

Ik kan al .... in het Spaans
Werkboek blz. 28
  • Mezelf voorstellen: 
    Naam, leeftijd en woonplaats
  • Vragen waar iemand vandaan komt en zeggen waar ik vandaan kom.
  • Vragen hoe het gaat en zeggen hoe het met mij gaat.
  • Naar iemands beroep vragen en vertellen wat mijn beroep is.
  • Een zin ontkennend maken
    No, no quiero/ No gracias.  
Jezelf omschrijven
  • Ben je groot, klein, blond, dik, dun etc.
  • Vertel ook nog iets over je karakter eigenschappen.
  • Naam spellen
  • Verschil tussen Ser/ estar
  • regelmatige ww op -ar/ -er/ -ir vervoegen

Slide 4 - Slide

5e lesuur: 11:45 - 12:30
Lesdoel/ objetivos:
Repasar grammatica unidad 2/3

  • Onregelmatige ww: Ser / Estar /Tener 
  • Regelmatige werkwoorden
    -ar/-er/ -ir
  • Bezittelijk en bijvoeglijk naamwoord
  • Getallen t/m 20
12:30 -12:35 - klein pauze
6e lesuur: start 12:35
Lesdoel/ objetivos de la clase:
-Ik kan aangeven wat ik wel/niet leuk vind

  • Werkwoord Gustar (bevallen, leuk/fijn/ lekker vinden)
  • Getallen t/m 100

Slide 5 - Slide

Lesdoel/ objetivos:
Repasar grammatica unidad 2/3
5e lesuur: 11:45 - 12:30
  • Onregelmatige ww: Ser / Estar /Tener
  • Regelmatige werkwoorden   -ar/-er/ -ir (stencil inleveren)
  • Bezittelijk en bijvoeglijk naamwoord
  • Getallen t/m 20
  • Zelfstandig opdrachten maken en inleveren
    (stencil maken)

Slide 6 - Slide

Soy de Holanda
Soy de España

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

¿Hay, ser, estar?

¡Hola!, Yo ___________________ Pablo.

A
eres
B
hay
C
estoy
D
soy

Slide 10 - Quiz

Kies tussen ser/estar:
Vosotros..........en la escuela.
A
sois
B
estáis

Slide 11 - Quiz

Kies tussen hay/ser/estar:
Maria _____ en mi casa.
A
es
B
está
C
hay
D
eres

Slide 12 - Quiz

Kies tussen ser/estar:
Tú....... médico.
A
eres
B
estás

Slide 13 - Quiz

SER/ESTAR/HAY/TENER:
Aquí _____ muchos supermercados.
A
son
B
hay
C
tiene
D
están

Slide 14 - Quiz

¿Hay, ser, estar? :
En el bosque no ______________ casas.

A
estar
B
son
C
hay

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Kies het juiste getal:
doce
A
2
B
4
C
15
D
12

Slide 17 - Quiz

Kies het juiste getal:
dieciocho
A
12
B
18
C
8
D
7

Slide 18 - Quiz

Kies het juiste getal:
trece, cinco, dos
A
13, 5,2
B
13,5,12
C
15,5,1
D
11, 5, 2

Slide 19 - Quiz

Je vertelt o.a.
hoe je heet,
hoe oud je bent,
wat je doet
waar je vandaan komt
waar je woont.
¿Y tú?, ¿cómo...............?
¿Y tú?, ¿cuántos........?
¿qué haces?
  • Soy.....

Slide 20 - Slide

Stel je zelf voor in het Spaans.
Naam, leeftijd, afkomst en woonplaats

Slide 21 - Mind map

Beschrijf jezelf
  • Ben je groot, klein, blond, dik, dun etc.
  • Vertel ook nog iets over je karakter eigenschappen.
  • Vertel wat je leuk/ niet leuk vindt

Slide 22 - Slide

¿ Cómo eres físicamente?
(vb. Soy alto. .. Tengo el pelo..)

Slide 23 - Mind map

Kies het juiste 
bijvoeglijke voornaamwoord.

a. Mi teléfono móvil es negro / negros.
b. Mi clase es grandes / grande.
c. María está contento / contenta.
d. Las carpetas son rojos / rojas.
e. Mi sofá es grande / grandes.
f. Tengo unas gafas nueva / nuevas.
g. Los árboles son verdes / verde.
h. Es una chica alto / alta y simpática / simpáticas
i. El profesor nueva / nuevo es muy simpático / simpática.








Slide 24 - Slide

Kies het juiste 
bijvoeglijke voornaamwoord.

a. Mi teléfono móvil es negro.
b. Mi clase es grande.
c. María está contenta.
d. Las carpetas son rojas.
e. Mi sofá es grande.
f. Tengo unas gafas nuevas.
g. Los árboles son verdes.
h. Es una chica alta y simpática.
i. El profesor nuevo es muy simpático.








Slide 25 - Slide

Kies het juiste 
bijvoeglijke voornaamwoord.

a. Mi teléfono móvil es negro.
b. Mi clase es grande.
c. María está contenta.
d. Las carpetas son rojas.
e. Mi sofá es grande.
f. Tengo unas gafas nuevas.
g. Los árboles son verdes.
h. Es una chica alta y simpática.
i. El profesor nuevo es muy simpático.








Slide 26 - Slide

Vertel iets over je familie,
of je een vriend/in hebt
of je broers en zussen hebt
Of je  vrienden/vriendinen hebt

Wat je hobby´s zijn

Slide 27 - Slide

Lesdoel/ objetivos de la clase:
-Ik kan aangeven wat ik wel/niet leuk vind in het Spaans
12:30 -12:35 - klein pauze
6e lesuur: start 12:35

-Werkwoord Gustar (bevallen, leuk/fijn/ lekker vinden)
-Getallen t/m 100
Lesdoel/ objetivos de la clase:
Ik kan datum aangeven en zeggen wat ik wel/niet leuk vind in het Spaans
  • Werkwoord Gustar (bevallen, leuk/fijn/ lekker vinden) uitleggen 
Huiswerk:
  • Getallen t/m 100 bestuderen
  • Woordenlijst doornemen (dagen/maanden)

Slide 28 - Slide

Gustar
Hoe gebruik je het werkwoord ''Gustar''?

Slide 29 - Slide

Gustar betekent = leuk vinden of houden van.
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 30 - Slide


Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt. 


Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...

Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar

Slide 31 - Slide

               Het werkwoord gustar bestaat dus uit 2 delen. 





El verbo gustar
1
2
ME (ik)
TE (jij)
GUSTA
GUSTAN
+
Geeft aan wie iets leuk vindt.
Geeft aan wat je leuk vindt.
enkelvoud, werkwoorden
meervoud

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Je gebruikt ook altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gusta la pizza. 
Me gustan las pizzas.
¿Te gustan las pizzas?
VOORBEELD:
Ik hou van pizza.
Ik hou van pizzas.
Hou jij van pizzas?

Slide 34 - Slide

¡A practicar!
GUSTA
GUSTAN

Slide 35 - Slide

Libros

Slide 36 - Slide

Casa

Slide 37 - Slide

las patatas fritas

Slide 38 - Slide

las patatas fritas

Slide 39 - Slide

el español

Slide 40 - Slide

las patatas fritas
1. ver Netflix
2. las palomitas

Slide 41 - Slide

nadar y esquiar 

Slide 42 - Slide

Escribe gusta o gustan
1. Me ________ la pasta. 
2. No me __________ las verduras. 
3. Me __________el inglés y el alemán. 
4. Me __________ jugar al hockey. 
5. ¿Te __________ los quesos franceses?
Ben je al eerder klaar met een opdracht?
Gebruik de extra tijd dan om woordjes van je woordenlijst te oefenen!
timer
3:00

Slide 43 - Slide

Escribe gusta o gustan

1. Me gusta la pasta.                                   (enkelvoud)
2. No me gustan las verduras.               (meervoud)
3. Me gustan el inglés y el alemán.      (meervoud)
4. Me gusta jugar al hockey.                    (werkwoord)
5. ¿Te gustan los quesos franceses?  (meervoud)

Slide 44 - Slide

¡A trabajar!
Ontkenning:
No betekent zowel nee als niet!
Soms noteer je het woord dus 2x achter elkaar. 
Plaats:
Het komt er altijd voor te staan.
Kijk maar naar het voorbeeld.
A. Vul in gusta of gustan
1. Me _____________________ las hamburguesas.
2. ¿Te ______________________ estudiar español?
3. Me ______________________ el fútbol.
4. ¿Te ______________________ bailar?
5. Me _______________________ los libros de Harry Potter.

B. Geef antwoord:
voorbeeld: ¿Te gusta el español? – Sí, me gusta el español of No, no me gusta el español
                       Vind je Spaans leuk? - Ja, ik vind Spaans leuk of Nee, ik vind Spaans niet leuk. 
1. ¿Te gustan los perros?
2. ¿Te gusta ver Netflix?
3. ¿Te gusta hablar español?
4. ¿Te gusta leer?
5. ¿Te gusta la música clásica?
6. ¿Te gustan los gatos?

Slide 45 - Slide

Opdracht 1A

Forms: verbo gustar

Slide 46 - Slide

Slide 47 - Link

Los deberes
     

          
   Je leert alle grammatica en 
     woordenschat van tarea 1B
Lunes 11 de abril

Slide 48 - Slide

¿Te gusta(n) ...?
Sí me gusta(n) ...
No, no me gusta(n) ...

Slide 49 - Slide

Unidad 5
TB. p.43
Comer con Gusto:
 Boodschappen doen, maten ,gewichten en prijzen
p.43, oef.1 maken
WB. p.43, oef.1,2

Slide 50 - Slide

Adiós

Slide 51 - Slide