4M Chapter 4 - Herhaling

Wat moest je ook alweer leren?
Stones alles NE-EN
Grammar 10 alleen present simple/present continuous/past simple/future
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat moest je ook alweer leren?
Stones alles NE-EN
Grammar 10 alleen present simple/present continuous/past simple/future

Slide 1 - Slide

Grammar 10
TB. Page 85. 
Onderstaande tijden moet je kennen en kunnen toepassen. 

present simple
present continuous
past simple
future

Slide 2 - Slide

Present Simple
Wanneer gebruik je deze tijd?
Feiten, gewoontes, regelmaat, tijdschema’s.
Hoe maak je deze tijd?
Alleen het hele werkwoord. Bij He/she/it komt er een –s achter het werkwoord in bevestigende zinnen. Een vraagzin begint met do of does. In een ontkennende zin gebruik je don’t of doesn’t.


Slide 3 - Slide

Present Simple zinnen
Bevestigende zin: Als er hij/zij/het in de zin staat komt er een -s achter het ww. Dus alleen in bevestigende zinnen!
VB: I always walk to school. 

Ontkennende zin: In een ontkennende zin gebruik je don't of doesn't. 
VB: I don't always walk to school. 

Vraagzin: Een vraagzin in de present simple begint altijd met do of does. 
VB: Do I always walk to schooL?

Slide 4 - Slide

Present Continuous 
Wanneer gebruik je deze tijd?
Als iets NU aan de gang is. Signaal woorden: right now/ at the moment, look! Listen! etc.
Hoe maak je deze tijd?
Je kiest uit; am/is/are en je zet –ing achter het werkwoord.


Slide 5 - Slide

Present Continuous zinnen.
Bevestigende zin: I am running late! Let's go!

Ontkennende zin: He is not running late, here he is!
Nu moet je zelf not toevoegen

Vraagzin: Is he running late? We have to go!
Een vraagzin begint met am/is/are



Slide 6 - Slide

Past Simple
Wanneer gebruik je deze tijd?
Als iets in de verleden tijd gebeurt is, en nu afgelopen is.

Hoe maak je deze tijd?
Basisregel: regelmatig werkwoord +ed
Onregelmatig werkwoord: 2e rijtje van de werkwoorden.
VB: fly - flew - flown (flew is dus past simple)


Slide 7 - Slide

Future: To be going to 
Wanneer gebruik je deze tijd?
To be going gebruik je als iemand iets in de toekomst wel of niet van plan is OF als je een voorspelling doet waarvoor je WEL bewijs hebt.
Hoe maak je deze tijd?
To be going to zet je in de zin. Op de plaats van to be zet je am/is/are. 




Slide 8 - Slide

To be going to 
Voorbeeld met bevestigende zinnen. 
We are going to the museum tomorrow. (plan)

Voorbeeld met vraagzinnen. 
Are we going to Disney Land in the summer? 

Voorbeeld met ontkennende zinnen. 
We won't be going on holiday.


Slide 9 - Slide

Future: Will
Wanneer gebruik je deze tijd?
Will gebruik je om iets aan te beiden, bij beloftes, aankondigen en besluiten of als je een voorspelling doet waarvoor je GEEN bewijs hebt.
Hoe maak je deze tijd?
Will + hele werkwoord.


Slide 10 - Slide

Will
Voorbeeld met bevestigende zin
I will study very hard.
Voorbeeld met ontkennende zin
I won’t study very hard. (won’t is de afkorting van will not) Dit gebruik je om te zeggen dat iets niet zo is.
Voorbeeld met vraagzin
Wil I come to your party?

Slide 11 - Slide

Future: Present Perfect
Wanneer gebruik je deze tijd?
Dit gebruik je wanneer iets in het verleden is begonnen en je nu het resultaat merkt of het nu nog bezig is / bij ervaringen tot nu toe.
Hoe maak je deze tijd?
Have of has + voltooid deelwoord.
Haven’t en hasn’t gebruik je bij ontkennende zinnen.


Slide 12 - Slide

Present Perfect
Voorbeeld met bevestigende zin
I have walked to school.
She has left for work.
Voorbeeld met ontkennde zin
They haven’t slept well.
Voorbeeld met vraagzin
Has she already left? 

Slide 13 - Slide

Present Perfect
I have / haven’t
He has / hasn’t
She has / hasn’t
It has / hasn’t
We have / haven’t
They have / haven’t
You have / haven’t

Slide 14 - Slide

Zelf zinnen compleet maken met alle tijden door elkaar.

Slide 15 - Slide

(-) No, I ….. (to watch) that series.

Slide 16 - Open question

No, I don’t watch that series.

Present Simple (feiten, gewoontes)

Slide 17 - Slide

John ….. (to meet) his dad at the moment.

Slide 18 - Open question

John is meeting his dad at the moment.

Present continuous (at the moment signaal woorden)

Slide 19 - Slide

She is not here, she ...just ... (leave) for work.

Slide 20 - Open question

She is not here, she has just left for work. 
Present perfect: In het verleden begonnen, maar het is nu nog bezig. 

Leave is onregelmatig. Dus je gebruikt het 3e rijtje. 
Leave - left - left 

Slide 21 - Slide

I .... come to your party, I promise.

Slide 22 - Open question

I will come to your party, I promise. 
Will omdat je een belofte maakt. 

Slide 23 - Slide

I .... (drink) all the juice; we need to buy more.

Slide 24 - Open question

I have drunk all the juice; we need to buy more. 
Present perfect: In het verleden begonnen, maar het is nu nog bezig.

Drink is onregelmatig. Dus je gebruikt het 3e rijtje.
Drink - drank - drunk 

Slide 25 - Slide

She always …….. (to watch) Netflix in her spare time.

Slide 26 - Open question


She always watches Netflix in her spare time.

Present Simple: always is een gewoonte. 

Watch is een regelmatig werkwoord. Bij een regelmatig ww dat eindigt op een -sisklank zet je er -es achter. 

Slide 27 - Slide

…… (your mum – to stay) in the Waldorf Hotel right now?

Slide 28 - Open question

…… (your mum – to stay) in the Waldorf Hotel right now?
Present Continuous: Signaal woorden (at the moment)

Een vraagzin in de present simple begint met am/is/are

Slide 29 - Slide