1 a Il y a du coca ? Is er cola ?
b Tu veux de l’eau minérale ? Wil je mineraalwater ?
c Je prépare des pâtes ce soir. Ik maak pasta klaar vanavond
d J’achète aussi des chips. Ik koop ook chips.
Voor het zelfstandig naamwoord staat in het Frans steeds een (delend) lidwoord, in het Nederlands niet.