Beeldspraak

timer
8:00
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

timer
8:00

Slide 1 - Slide

Doelen
  1. Aan het einde van de les weet ik wat beeldspraak is.
  2. Aan het einde van de les kan ik een vergelijking herkennen.
  3. Aan het einde van de les weet ik waarom beeldspraak gebruikt wordt.

Slide 2 - Slide

Wat is letterlijk en figuurlijk taalgebruik?

Slide 3 - Open question



Figuurlijk betekent dat je met woorden iets anders bedoelt dan je letterlijk zegt.
 
Letterlijk betekent dat je met woorden precies zegt wat je bedoelt.

Slide 4 - Slide

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt niet letterlijk wat je zegt, maar gebruikt beelden om iets sterker uit te drukken. In de komende lessen komen drie vormen van beeldspraak voorbij: de vergelijking, de metafoor en de personificatie.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Link

De vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om 
eigenschappen van iets of iemand (het object) 
te benadrukken. 
Hoe groot (eigenschap) een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 7 - Slide

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw
C
trots

Slide 8 - Quiz

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier de eigenschap?
A
De jongen
B
een pauw
C
trots

Slide 9 - Quiz

"Meester Rick is zo sterk als een beer."
Wat is het beeld?
A
Meester Rick
B
een beer
C
sterk

Slide 10 - Quiz

"Meester Rick is zo sterk als een beer."
Wat is de eigenschap?
A
Meester Rick
B
een beer
C
sterk

Slide 11 - Quiz

0

Slide 12 - Video

Waarom beeldspraak
  1. Beeldspraak kan teksten duidelijker maken.
  2. Beeldspraak maakt teksten aantrekkelijker/leuker.

Slide 13 - Slide

Wat vind jij leuker om te lezen?
A
In de schoolbus zaten wij dicht op elkaar.
B
In de schoolbus zaten wij opeengepakt als haringen in een ton.

Slide 14 - Quiz

Wat vind jij leuker om te lezen?
A
Veel studenten wonen in een huis met troep.
B
Veel studenten wonen in een zwijnenstal.

Slide 15 - Quiz

Wat vind jij leuker om te lezen?
A
De zon streelde mijn wangen..
B
De zon scheen op mijn wangen (en ik vond het fijn).

Slide 16 - Quiz

Metafoor
  • Een vergelijking zonder verbindingswoord en zonder object
Voorbeeld:
  • Als student woonde ik in een zwijnenstal.
Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn ook vaak metaforen
Voorbeeld:
  • Daar komt de aap uit mouw.

Slide 17 - Slide

Verschil vergelijking/ metafoor

Vergelijking: Die kamer van jou lijkt wel een zwijnenstal

Metafoor: Je moet die zwijnenstal eens opruimen

Verschil: het woordje 'lijkt'

Vergelijking: De voetballers vechten na de wedstrijd als kemphanen.
Metafoor: De trainer moest de kemphanen na de wedstrijd uit elkaar trekken.
Verschil: het woordje 'als'.

Bij de vergelijking wordt het object in de werkelijkheid genoemd (de kamer, de voetballers). Bij de metafoor vermeld je alleen het beeld

Slide 18 - Slide

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

Slide 19 - Quiz

"Het schip van de woestijn loopt steeds langzamer."
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 20 - Quiz

"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 21 - Quiz

Personificatie

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

"Wolken en zon spelen haasje over."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Video

Afsluiting
  1. Aan het einde van de les heb ik een beter beeld van de soorten beeldspraak.
  2. Aan het einde van de les kan ik in het dagelijks leven beeldspraak herkennen.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video