les 2: argumenten

Les 2: argumenten
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Les 2: argumenten

Slide 1 - Slide

Belangrijke begrippen
Stelling: te bewijzen bewering
Argument: dat wat je aanvoert ter ondersteuning van een bewering. 
Standpunt: je mening, opvatting
Overtuigen: met bewijzen tot andere gedachten brengen

Iemands standpunt kan zijn dat het in de winter een goed idee is om je warm aan te kleden. De argumenten hiervoor zouden kunnen zijn: 
1) wie zich warm aankleedt in de winter heeft een kleinere kans om ziek te worden; 
2) wie zich warm aankleedt in de winter heeft het minder koud.  

Slide 2 - Slide

Standpunt of argument
Het standpunt is de mening van iemand: 'Ik vind het belangrijk dat leerlingen leren debatteren'.

Deze mening wordt onderbouwd (sterker gemaakt) door argumenten:
- omdat ik vind dat leerlingen moeten weten hoe zij hun mening kunnen onderbouwen met goede argumenten. 
- omdat het bewezen is dat leerlingen die goed kunnen debatteren, meer kunnen bereiken in hun latere leven. 

Slide 3 - Slide

Argument
Een argument is een uitleg waarom je iets vindt.

Als je bijvoorbeeld zegt dat je niet naar buiten wilt, dan kun je als uitleg geven: 

‘Ik wil niet naar buiten, omdat het regent’, of: ‘Het regent, daarom wil ik niet naar buiten.’ 
Het argument is dan: het regent.

Soms is het onduidelijk of iets een argument is of niet. Iets is meestal een argument als één van de volgende woorden in de zin zit: omdat, want, immers, daarom, dus.

Slide 4 - Slide

Handig om te onthouden
Signaalwoorden voor een standpunt zijn woorden zoals ‘ik vind’, ‘volgens mij’, ‘dus’, ‘daarom’, ‘concluderend’.
Signaalwoorden voor een argument zijn woorden zoals ‘want’, ‘omdat’, ‘immers’, ‘aangezien’, en ‘namelijk’.

Gebruik de want-dus proef om te controleren of het een standpunt of argument is. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Opdracht 4: argument
Bedenk nu zelf twee andere standpunt met een argument volgens de want/dus methode. 

Schrijf deze in je werkboekje.

Slide 10 - Slide

Filmpjes
Bekijk de filmpjes: 
Argumenten en feitelijke argumenten.

Maak daarna de opdracht.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Opdracht 5: feitelijke argumenten
Zoek bij de volgende twee stellingen twee feitelijke argumenten

1) Huiswerk mag alleen met pen en op papier gemaakt worden.

2) Een vape moet 150 euro kosten.


Slide 14 - Slide

Driehoeken-debat

Instructie:
Kies een controversiële stelling (bijvoorbeeld: "Iedereen moet verplicht vegetarisch eten.").
In de ruimte zijn vier hoeken:
Helemaal mee eens
Gedeeltelijk mee eens
Gedeeltelijk mee oneens
Helemaal mee oneens
Laat deelnemers een hoek kiezen en hun keuze kort toelichten.
Na toelichtingen mogen deelnemers wisselen van hoek als ze overtuigd worden.
Reflecteer op het proces: wat overtuigde mensen om van mening te veranderen?

Slide 15 - Slide