Oefenen voor het SO Klas 1D H1.1, H1.3, H1.5

Oefenen voor het SO Klas 1D H1.1, H1.3, H1.5
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefenen voor het SO Klas 1D H1.1, H1.3, H1.5

Slide 1 - Slide

H.1.1 Fictie

Slide 2 - Slide


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 3 - Quiz


Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 4 - Quiz


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non fictie

Slide 5 - Quiz


Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 6 - Quiz

Fictie is
A
verzonnen
B
een verslag van een gebeurtenis
C
een nieuwsbericht

Slide 7 - Quiz

Is 'Spijt' realistische fictie of onrealistische fictie?
A
Realistisch
B
Onrealistisch

Slide 8 - Quiz


Fictie of non-fictie?
Is dit fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 9 - Quiz


Fictie of non-fictie?
A
Fictie
B
Non-fictie

Slide 10 - Quiz

Fictie
Wat is fictie?
A
Verzonnen verhalen
B
Biografie
C
Informatieve verhalen
D
Autobiografie

Slide 11 - Quiz

Fictie kan bestaan uit realistisch fictie en niet-realistisch fictie.
Bovenstaande uitspraak is
A
niet waar
B
waar
C
weet ik niet

Slide 12 - Quiz

H1.3 Lezen

Slide 13 - Slide

Wat is het onderwerp van een tekst?
A
is de titel van een tekst
B
de afbeelding bij een tekst
C
dat waar een tekst over gaat
D
komt niet voor in een tekst

Slide 14 - Quiz


Bij verkennend lezen...
A
...probeer je de tekst te begrijpen en wil je precies weten wat erin staat.
B
...probeer je een eerste indruk van de tekst te krijgen.
C
...probeer je de tekst uit je hoofd te leren.
D
...probeer je in de tekst te vinden wat je zoekt.

Slide 15 - Quiz

Welke manier van lezen gebruik je voordat je een tekst gaat lezen?
A
zoekend
B
verkennend
C
nauwkeurig
D
studerend

Slide 16 - Quiz

Waar vind je de deelonderwerpen van een tekst?
A
inleiding
B
middenstuk
C
slot

Slide 17 - Quiz

Bij nauwkeurig lezen
A
maakt het nog niet uit of je de tekst begrijpt
B
probeer je de tekst zo goed mogelijk te begrijpen
C
lees je zo snel mogelijk
D
moet je altijd hardop lezen

Slide 18 - Quiz

Bij verkennend lezen...
A
bekijk je de titel, de afbeeldingen en lees je de tekst.
B
bekijk je de titel, de afbeeldingen en de bron.
C
bekijk je de titel, de afbeeldingen, de tussenkopjes en de bron.
D
bekijk je de titel, de afbeeldingen, de tussenkopjes en de bron en lees je de tekst.

Slide 19 - Quiz

Bij zoekend lezen:
A
Wil ik informatie vinden die ik nodig heb
B
Lees ik een tekst heel precies
C
Bekijk ik vooral het onderwerp van de tekst
D
Zoek ik alleen de moeilijke woorden op

Slide 20 - Quiz

Bij verkennend lezen ga je heel precies de hele tekst lezen.
A
Ja
B
Nee

Slide 21 - Quiz

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord of een paar woorden waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
Wat is het onderwerp van de tekst?
A
gevonden pootafdrukken van dino's
B
het Schotse eiland Skye
C
wetenschappers in Schotland
D
dino's leefden in een gezin

Slide 23 - Quiz

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
straf voor circus
B
Tjechisch circus
C
vergeten krokodil
D
verwaarlozing

Slide 24 - Quiz

Hoe kan ik de deelonderwerpen in de tekst vinden? (er zijn twee antwoorden goed)
A
Met tussenkopjes
B
Met kernzinnen
C
In de inleiding
D
In het slot

Slide 25 - Quiz

Wat zou een deelonderwerp kunnen zijn in een tekst over school?
A
De dierenwinkel
B
De geschiedenis van voetbal
C
Pauzes in de aula
D
Zakgeld

Slide 26 - Quiz

H1.5 Woorden

Slide 27 - Slide

Wat betekent 'combineren'?
A
Dingen uit elkaar trekken
B
Iets alleen laten staan
C
Verspreide zaken uit elkaar halen
D
Losse dingen bij elkaar brengen

Slide 28 - Quiz

Wat is een ezelsbruggetje?
A
Een soort brug voor ezels
B
Een instrument om muziek te maken
C
Een hulpmiddel om iets te onthouden
D
Een voertuig voor lastenvervoer

Slide 29 - Quiz

Wat betekent ontwikkelen?
A
Stilstaan
B
Achteruitgaan
C
Niks veranderen
D
Dingen erbij leren

Slide 30 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord 'variëren'?
A
Verschillen in grootte, hoeveelheid, vorm of kwaliteit.
B
Hetzelfde blijven
C
Gelijk blijven
D
Constant zijn

Slide 31 - Quiz

Wat is de betekenis van 'de inspanning'?
A
Een moment van bezinning.
B
De moeite die je ergens voor doet.
C
Een gevoel van onverschilligheid.
D
Een vorm van ontspanning.

Slide 32 - Quiz

Wat is een samenstelling?
A
Een fout waarbij je twee woorden door elkaar haalt
B
Twee woorden die op elkaar rijmen
C
Twee woorden uit dezelfde categorie
D
Bestaande woorden die je samenvoegt om een nieuw woord te maken

Slide 33 - Quiz

Welk woord is een samenstelling?
A
Enthousiast
B
onaardig
C
keukentafel
D
Normaal

Slide 34 - Quiz

Welk woord is geen samenstelling?
A
Broodzak
B
Boomwortel
C
Broedmachine
D
Bedoeling

Slide 35 - Quiz

Is het onderstaande woord een samenstelling?

voetbaltrainer
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quiz

Is het onderstaande woord een samenstelling?

geestelijk
A
Ja
B
Nee

Slide 37 - Quiz

Het eerste woord in de samenstelling is het belangrijkste woord
A
waar
B
nietwaar

Slide 38 - Quiz

Het laatste woord van een samenstelling bepaald het lidwoord
A
waar
B
niet waar

Slide 39 - Quiz

Ik ben klaar voor het SO volgende week
Ja helemaal
Bijna, ik moet nog een klein beetje oefenen
Nee, ik moet nog flink oefenen

Slide 40 - Poll