This lesson contains 12 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Unit 3 - India
Slide 1 - Slide
What are we going to do today?
What have you learned last lesson?
Today's goal
Grammar
Individual work
Slide 2 - Slide
What have you learned last lesson?
Slide 3 - Open question
Today's goal
Today's goal is to learn when and how to use the future tense (= toekomende tijd) will.
Slide 4 - Slide
Grammar - Toekomst: Will
Gebruik:
– voor feiten in de toekomst; – om te voorspellen wat er zal gaan gebeuren; – om aan te bieden iets te doen. In het Nederlands zeg je dan: ‘Ik zal ...’; ‘Het zal ...’ enzovoorts. Vorm: will + het hele werkwoord. Je kunt ook de korte vorm ’ll gebruiken:
Slide 5 - Slide
Voorbeelden
Our guests will arrive around ten o’clock. Onze gasten zullen rond tien uur aankomen.
There'll be lots of sunshine tomorrow. Er zal morgen veel zonneschijn zijn.
I’ll carry that for you. Ik zal dat voor je dragen.
Slide 6 - Slide
Will - Ontkennende zinnen
Bij ontkennende zinnen gebruik je won’t + het hele werkwoord. Won’t is een afkorting van will not, maar will not wordt bijna nooit gebruikt.
Slide 7 - Slide
Voorbeelden
Gioia won’t pass this test. Gioia zal niet slagen voor deze toets.
You won’t feel a thing, I promise. Je zult er niets van voelen, dat beloof ik.
We won’t ask you again. We zullen het je niet nog een keer vragen.
Slide 8 - Slide
Will - vragende zinnen
Bij vragenmet I en we gebruik je shall in plaats van will:
Will you help me look for my keys? Zou je me willen helpen zoeken naar mijn sleutels?
Shall I open the door for you? Zal ik de deur voor je opendoen?
Shall we bring them some chocolate? Zullen we wat chocola voor hen meenemen?