Modale Verben: können, mögen, dürfen

1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Das Lernziel
                                  Aan het eind van de les:
-Weet je de betekenis van de drie modale werkwoorden
-Kan je zeggen welke veranderingen er optreden
-Kan je een zin maken met dit werkwoord.


Slide 2 - Slide

Modale Verben
De zin 'Petra zwemt', is een zin zonder modaal hulpwerkwoord.

'Petra kan zwemmen', 
Dit geeft natuurlijk een hele andere betekenis/wijze (modus) aan de zin.
Je zegt eigenlijk dat Petra in staat is om te zwemmen 
(ze verdrinkt niet in water). 

Slide 3 - Slide

Modale werkwoorden

Modale werkwoorden geven dus extra betekenis (modus, wijze) aan de zin.

--> Wij kunnen een ijsje kopen.(können)

(wij kopen ijs)


--> Wij mogen in de zee zwemmen.(dürfen)

(wij zwemmen in zee)



Slide 4 - Slide

Modalverben


--> Wir können ein Eis kaufen.

--> Wir dürfen im Meer schwimmen.

--> Wir mögen Äpfel!!

Slide 5 - Slide

     mogen                               kunnen              leuk / lekker vinden

Slide 6 - Slide

Ich kann Deutsch sprechen.

Slide 7 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
können?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 8 - Quiz

Lisa mag einen Apfel.

Slide 9 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
mögen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten/houden van

Slide 10 - Quiz

Der Hund darf hier reingehen.

Slide 11 - Slide

Was bedeutet (betekent) das Verb
dürfen?
A
toestemming hebben
B
kunnen
C
zou graag willen
D
lusten

Slide 12 - Quiz

Kijk nu naar de vervoeging van deze drie werkwoorden. 

Slide 13 - Slide

Bij "dürfen" verandert de "ü" in het enkv. in een...?
A
ü
B
ä
C
a
D
o

Slide 14 - Quiz

Bij "können" en "mögen" verandert de "ö" in het enkv. in een...?
A
u
B
a
C
ä
D
ö

Slide 15 - Quiz

In het meervoud kan ik de regel "stam plus uitgang" toepassen.
A
waar
B
niet waar
C
weet ik niet

Slide 16 - Quiz

Weet ik nu de bijzonderheden van het modale werkwoord?
A
ja
B
nee
C
niet helemaal

Slide 17 - Quiz

Weet ik nu de betekenis van deze modale werkwoorden?
A
ja
B
nee
C
niet helemaal

Slide 18 - Quiz

Weet ik nu welke letter ik moet schrijven in het enkelvoud?
A
ja
B
nee
C
niet helemaal

Slide 19 - Quiz

ik kan (können)
A
ich kan
B
ich kann
C
ich könne
D
ich könnst

Slide 20 - Quiz

können =
A
mogen
B
houden van
C
kunnen
D
moeten

Slide 21 - Quiz

Dürfen wir hier rauchen?
vertaal: dürfen
A
durven
B
moeten
C
mogen
D
kunnen

Slide 22 - Quiz

mogen + hij
A
mögen er
B
mag er
C
darf er
D
dürft er

Slide 23 - Quiz

Wir (können) ..... alles.

A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 24 - Quiz

dürfen =
A
leuk vinden
B
durven
C
wensen
D
mogen (toestemming hebben)

Slide 25 - Quiz

mogen
A
mögen
B
wollen
C
dürfen
D
wissen

Slide 26 - Quiz

können (Thomas)
A
kannt
B
kannst
C
könnt
D
kann

Slide 27 - Quiz

er....(dürfen)
A
darf
B
darfst
C
dürft
D
dürfen

Slide 28 - Quiz

Er (dürfen)etwas kaufen.
A
durft
B
darf
C
dürf
D
dürft

Slide 29 - Quiz

dürfen betekent?
A
durven
B
toestemming krijgen/geven

Slide 30 - Quiz

mögen betekent..?
A
leuk vinden, lusten, van houden
B
mogen
C
durven

Slide 31 - Quiz

mogen
A
Er mag schon rauchen
B
Er darf schon rauchen

Slide 32 - Quiz

mogen
A
Ich mag ihn sehr
B
Ich darf ihn sehr

Slide 33 - Quiz

mögen: er .....
A
mögt
B
mag
C
mögst
D
magt

Slide 34 - Quiz

A. dürfen = durven / mögen = iets lusten B. dürfen = mogen (toestemming) / mögen = leuk vinden C. dürfen = mogen (toestemming) / mögen = iemand mogen D. dürfen = durven / mögen = houden van
A
dürfen = durven / mögen = iets lusten
B
dürfen = mogen (toest.) / mögen = leuk vinden
C
dürfen = mogen (toest.) / mögen = iemand mogen
D
dürfen = durven / mögen = houden van

Slide 35 - Quiz

Wie lange ....... (dürfen) ihr bleiben?
A
darf
B
darft
C
dürft
D
dürftet

Slide 36 - Quiz

können - du ....
A
kannst
B
könnt
C
könnst
D
kennst

Slide 37 - Quiz