This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Oefentoets poëzie
Slide 1 - Slide
Wat is een rijmschema?
A
Een liedje van Abba
B
Een schema met letters op alfabetische volgorde
C
De rijmende woorden aan 't einde van een zin krijgen eenzelfde letter
D
Een boekhoudkundig trucje.
Slide 2 - Quiz
Wat is het rijmschema van dit gedicht in de eerste twee strofes?
A
in beide gepaard
B
in beide gekruist
C
in strofe 1 omarmend, strofe 2 gekruist
D
in strofe 1 gekruist, in strofe 2 gepaard
Slide 3 - Quiz
A.
Sint liep te denken
Wat moest hij jou schenken
Een boek of een bon
Of een flesje lotion?
B.
Sint liep te denken,
Een boek of een bon
Of een flesje lotion,
Wat moest hij jou schenken?
C.
Sint liep te denken
Een boek of een bon
Wat moest hij jou schenken
Een flesje lotion?
gepaard rijm
omarmend rijm
gekruist rijm
abab
aabb
abba
Slide 4 - Drag question
Wat is het rijmschema?
A
aabb gepaard rijm
B
abba omarmend rijm
C
abab gekruist rijm
D
abcb gebroken rijm
Slide 5 - Quiz
Valentijn is fijn
maar elke dag
bij het zien van je glimlach
is gelukkig zijn
Valentijn is fijn
ik wil elke dag
gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach
Valentijn is fijn
is gelukkig zijn bij het zien van je glimlach
elke dag
abba
aabb
abab
gekruist rijm
omarmend rijm
gepaard rijm
Slide 6 - Drag question
-Wat is het rijmschema van het gedichtje? 'Wat wil je worden? vroeg de juf 't was in de derde klas Ik keek haar aan en wist het niet Ik dacht dat ik al iets was'
A
AABB gepaard rijm
B
ABAB gekruist rijm
C
ABCB gebroken rijm
D
ABBA omarmend rijm
Slide 7 - Quiz
Wat voor soort rijm herken je?
A
Eindrijm
B
Assonantie
C
Alliteratie
D
Er is geen rijm.
Slide 8 - Quiz
Wat was ook alweer: assonantie?
A
alle klinkers in één zin zijn hetzelfde
B
groepen woorden met dezelfde klanken in één regel of meer regels
C
alle klanken in het hele gedicht zijn hetzelfde
D
groepen woorden met dezelfde medeklinkers in één regel of meer
Slide 9 - Quiz
De kat krabt de krullen van de trap. Welke rijmvorm hebben we hier te pakken?
A
eindrijm
B
binnenrijm
C
alliteratie
D
assonantie
Slide 10 - Quiz
Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindenlaan
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Eindrijm
D
Beginrijm
Slide 11 - Quiz
Wat voor soort rijm herken je? "Mensen lijken te kijken Maar ik wil ze ontwijken."
A
Alliteratie
B
Assonantie
Slide 12 - Quiz
De man uit Waddinxveen woont zijn hele leven al alleen
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Eindrijm
D
Beginrijm
Slide 13 - Quiz
Heeft dit gedicht eindrijm?
A
ja
B
nee
Slide 14 - Quiz
Noteer het rijmschema.
Slide 15 - Open question
'En een zucht van de ziedende zee.' Welke letter zorgt voor alliteratie?
A
Z
B
E
C
EE
D
D
Slide 16 - Quiz
Wat is het rijmschema van dit gedicht?
A
A-A-B-B
B
A-B-C-B
C
A-B-C-C
D
A-B-A-B
Slide 17 - Quiz
Het rijmschema abab - cdcd noemen we ook wel:
A
gepaard rijm
B
gekruist rijm
C
omarmend rijm
D
slagrijm
Slide 18 - Quiz
De muis gaat naar huis
A
alliteratie
B
assonantie
C
Eindrijm
D
beginrijm
Slide 19 - Quiz
Welke vorm van beeldspraak of rijm herken je?
De baby groeit als kool!
A
vergelijking
B
metafoor
C
assonantie
D
alliteratie
Slide 20 - Quiz
Van welke beeldspraak is hier sprake? Het huis steunde en kreunde tijdens de storm.
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
Slide 21 - Quiz
Ik zit mij voor het vensterglas Onnoemelijk te vervelen. Ik wou dat ik twee hondjes was, Dan kon ik samen spelen.
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Volrijm
D
Volrijm en alliteratie
Slide 22 - Quiz
Alliteratie of eindrijm? wikken en wegen
A
Alliteratie
B
Eindrijm
Slide 23 - Quiz
Vergelijking of metafoor? 'De kamers in de jeugdherberg in Parijs leken wel een soort isoleercel'
A
Vergelijking
B
Metafoor
Slide 24 - Quiz
Vergelijking of metafoor?
Verdriet is als drie sokken, een te weinig, een te veel, en altijd ergens één, helemaal alleen.
A
Vergelijking
B
Metafoor
Slide 25 - Quiz
Wat is een voorbeeld van personificatie?
A
Hij is zo sterk als een beer
B
Hij zou haar vast en zeker hebben betaald
C
Heel Nederlands is aan het klussen
D
Papier is geduldig
Slide 26 - Quiz
Vergelijking of metafoor? "Dat oude dametje is zo mager als een lat."
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
Slide 27 - Quiz
Het regende pijpenstelen.
A
vergelijking met als
B
personificatie
C
metafoor
Slide 28 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een personificatie?
A
De stoel kreunde onder zijn gewicht.
B
Zijn hoofd lijkt wel een varkenskop; er zit geen haar meer op!
C
Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.
Slide 29 - Quiz
Wat is geen vergelijking?
A
Zo blij als een kind
B
Zo dood als een pier
C
Zo stoned als een garnaal
D
Zo nu en dan is het rustig
Slide 30 - Quiz
Wat is personificatie?
De zomer steekt de handen uit de mouwen
De zon lacht al haar tanden bloot
vol stralend zelfvertrouwen.
Het leven is een trouwe kameraad
die me lachend op de schouder slaat.
Slide 31 - Slide
Wat was in het voorgaande gedicht de personificatie?
A
de zomer
B
de zon
C
zelfvertrouwen
D
het leven
Slide 32 - Quiz
De jongen was zo moe als een hond na de wedstrijd.