This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Items in this lesson
Welcome back!
Grammar lesson:
THE PRESENT SIMPLE: NEGATIONS
Slide 1 - Slide
Goals
After this lesson, you will:
Know how to make negations in the Present Simple.
Slide 2 - Slide
Planning
Today we will:
Learn about NEGATIONS in the Present Simple
Slide 3 - Slide
Uitleg
Bij een ontkenning zeg je dat iets niet zo is.
– Je gebruikt in het Engels dan meestal het woordje not.
Slide 4 - Slide
Ontkenningen: (to) be
Uitleg
Als je een ontkenning maakt met een vorm van (to) be(dus am, is, are, was of were), hoef je er eigenlijk alleen maar not achter te zetten, net zoals je in het Nederlands doet.
Je mag ook korte vormen gebruiken.
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Ontkenningen: (to) have got
Uitleg Het werkwoord have got betekent hebben.
– I have got the keys = Ik heb de sleutels
– She has got a car = Zij heeft een auto
Slide 10 - Slide
Als je wilt zeggen dat iemand iets niet heeft, zet je not tussen have en got.
– I havenot got the keys = Ik heb de sleutels niet
– She hasnot got a car = Zij heeft geen auto
Je mag not ook op deze manier afkorten: – I haven’t got the keys
– She hasn’t got a car
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Video
I go home after my classes
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't
Slide 13 - Quiz
My parents fly back home this morning
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't
Slide 14 - Quiz
Peter really likes pizza and fries
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't
Slide 15 - Quiz
Mary eats fruit for lunch
A
bij de ontkenning gebruik je : don't
B
bij de ontkenning gebruik je : doesn't
Slide 16 - Quiz
Peter loved his new neighbours
A
Peter didn't love
B
Peter doesn't loved
C
Peter didn't loved
D
Peter doesn't love
Slide 17 - Quiz
We have got ice cream.
A
We haven't got
B
We don't have
C
We have do not got
Slide 18 - Quiz
They laughed a lot
A
They don't laughed
B
They didn't laugh
C
They didn't laughed
D
They don't laugh
Slide 19 - Quiz
They ....... ......... the right furniture at the shop.