Taalverzorging 1: vmbo-kgt leerjaar 1

Taalverzorging 1: H2 en H4
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Taalverzorging 1: H2 en H4

Slide 1 - Slide

Werkwoorden
Veel werkwoorden zijn makkelijk te herkennen. Ze geven heel duidelijk informatie over de activiteit die iemand aan het doen is. Denk maar aan:
rennen
springen
vallen
knutselen
paardrijden
gamen

Slide 2 - Slide

Werkwoorden
Toch zijn niet alle werkwoorden even goed herkenbaar als je alleen naar deze eigenschap kijkt.
Dit zijn ook werkwoorden, terwijl ze veel minder duidelijk een activiteit aangeven:
gaan
twijfelen
bedenken
beheersen
zijn
hebben

Slide 3 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden kun je vervoegen. Dat betekent dat je ze in verschillende vormen kunt gebruiken. Welke vorm je gebruikt, hangt af van de persoon die de handeling uitvoert en van de tijd waarin de zin staat.

In de volgende slide staat een voorbeeld met het woord dansen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Opdrachten
Maak de opdrachten 8 t/m 14 van H2. 

Slide 6 - Slide

Leerdoelen
  • Deze les leer je over werkwoorden 
  • Deze les ga je het geleerde toepassen in een opdracht

Slide 7 - Slide

Werkwoorden
Veel werkwoorden zijn makkelijk te herkennen. Ze geven heel duidelijk informatie over de activiteit die iemand aan het doen is. Denk maar aan:
rennen
springen
vallen
knutselen
paardrijden
gamen

Slide 8 - Slide

Werkwoorden
Toch zijn niet alle werkwoorden even goed herkenbaar als je alleen naar deze eigenschap kijkt.
Dit zijn ook werkwoorden, terwijl ze veel minder duidelijk een activiteit aangeven:
gaan
twijfelen
bedenken
beheersen
zijn
hebben

Slide 9 - Slide

Werkwoorden
Werkwoorden kun je vervoegen. Dat betekent dat je ze in verschillende vormen kunt gebruiken. Welke vorm je gebruikt, hangt af van de persoon die de handeling uitvoert en van de tijd waarin de zin staat.

In de volgende slide staat een voorbeeld met het woord dansen.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Opdracht
Maak opdracht 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14


Slide 12 - Slide

Hoofdletters en leestekens
De belangrijkste regels voor hoofdlettergebruik in het Nederlands zijn vrij simpel:

Iedere nieuwe zin begint met een hoofdletter. In dit artikel vind je daar vele voorbeelden van.
Namen van mensen, plaatsen, rivieren enz. worden met een hoofdletter geschreven.

Slide 13 - Slide

Uitzonderingen
  • Als je de voor- en achternaam schrijft, krijgt het tussenvoegsel geen hoofdletter.
  • Wanneer de hele voornaam (en dus ook de voorletter) is weggehaald, schrijf je het tussenvoegsel wél met een hoofdletter. Bestaat het tussenvoegsel uit twee woorden, dan krijgt alleen het eerste woordje een hoofdletter:

Slide 14 - Slide

Uitzonderingen
  • In het Nederlands schrijf je de maanden en dagen niet met hoofdletters
  • Bij een opsomming hoeft niet ieder nieuw stukje met een hoofdletter. Tenzij ieder deel van de opsomming een hele zin is.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Maak opdracht 15, 16, 17 en 18 van H2
op blz. 40, 41 en 42

Slide 18 - Slide

Leerdoelen
  • Huiswerk nabespreken
  • Gezamenlijk opdracht 20 maken 
  • Je leert wat lettergrepen zijn

Slide 19 - Slide

Lettergrepen
Een lettergreep is een deel van een woord.
De eenvoudigste manier om lettergrepen te onderscheiden, is alle klanken van een woord los van elkaar uitspreken. Het helpt hierbij om bij iedere klank die je hoort een keer te klappen.

Slide 20 - Slide

Klankgroepen
Gaat over de manier waarop een woord wordt verdeeld als het wordt uitgesproken.
Klankgroepen vertellen je hoe je een woord verdeelt als je het uitspreekt.
Je kan onderscheidt maken in korte en lange klanken. 

Slide 21 - Slide

Bij de volgende woorden zijn de korte klanken dik gedrukt:

  • kat
  • wedden
  • slippen
  • krot
  • put
Bij de volgende woorden zijn de lange klanken dik gedrukt:
  • praten
  • wegen
  • sliep
  • lopen
  • stuur

Slide 22 - Slide

Open of gesloten klankgroep
  • Een gesloten klankgroep is een klankgroep die eindigt op een korte klinkerklank.
  • Een open klankgroep eindigt juist op een lange klinkerklank.

Even oefenen:
Dromen, bakker, zakken, varen. 

Slide 23 - Slide

Het afbreekstreepje
Een afbreekstreepje gebruik je als een woord aan het eind van de regel wordt afgebroken, omdat het niet op de regel past. De rest van het woord komt dan op de volgende regel te staan.

Bijvoorbeeld: Brent heeft zijn tas nog niet inge-
pakt.
Let erop dat je het afbreekstreepje alleen gebruikt aan het eind van een lettergreep. Weet je niet zeker waar de lettergreep eindigt? Zet dan het hele woord op de volgende regel.

Slide 24 - Slide

Opdrachten
Maak opdracht 21, 22, 23 en 24 H2 op blz. 44 t/m 47

Slide 25 - Slide

Vandaag
  • Bespreken we het huiswerk
  • Leren jullie over stijlregels
  • Leren jullie over samenstellingen
  • Werken jullie aan huiswerk 

Slide 26 - Slide

Stijlregels
Stijlregels zorgen voor structuur in een tekst.
  1. Gebruik hoofdletters en leestekens
  2. Gebruik geen afkortingen
  3. Maak hele zinnen

Zie theorie in je boek op blz 51, 52 en 53

Slide 27 - Slide

Samenstellingen
Samenstellingen zijn samengestelde woorden. 

Samengestelde woorden zijn woorden die bestaan uit 2 of meer kortere woorden. Die delen zijn dan samengevoegd tot 1 woord. Alle delen van het samengestelde woord kunnen ook los van elkaar gebruikt worden

Slide 28 - Slide

Voorbeelden
De woorden huis en baas vormen samen bijvoorbeeld het woord huisbaas.


koeien + wei = koeienwei
door + lopen = doorlopen
lucht + haven = luchthaven


Slide 29 - Slide

Opdrachten
Maak opdrachten 31, 32 en 33 van H2 op blz 51 t/m 53

!! Neem volgende les je laptop mee!! 
We gaan een blooket doen over H2, hiervoor kun je de theoriestukjes uit je boek leren. 

Slide 30 - Slide

Vandaag
  • Doen we een blooket over H2
  • Leren jullie over de trappen van vergelijking
  • Werken jullie aan de opdrachten

Slide 31 - Slide

Trappen van vergelijking
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken met elkaar te vergelijken. Er zijn drie trappen van vergelijking:

  • de stellende trap of positief (de basisvorm): mooi, groot e.d.
  • de vergrotende trap of comparatief: mooier, groter
  • de overtreffende trap of superlatief: mooist, grootst

Slide 32 - Slide

Trappen van vergelijking
Meestal worden de vergrotende en overtreffende trap gevormd door -er en -st achter te plaatsen. Soms verandert er daarbij iets aan de spelling ten opzichte van het basiswoord:

blond - blonder - blondst
nieuw - nieuwer - nieuwst
groot - groter - grootst
lief - liever - liefst
chic - chiquer - chicst

Slide 33 - Slide

Uitzonderingen
  • als het bijvoeglijk naamwoord op een r eindigt, verschijnt er in de vergrotende trap vaak een d: duur - duurder - duurst
  • als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een stomme e, komt er in de vergrotende trap alleen een r achter; de overtreffende trap wordt dan meestal omschreven met meest: oranje - oranjer (ook vaak: meer oranje) - meest oranje
  • als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een s-klank, komt er in de overtreffende trap alleen een t achter:
  • vers - verser - verst

Slide 34 - Slide

Onregelmatige vormen
Enkele woorden hebben onregelmatige trappen van vergelijking:
goed - beter - best
veel - meer - meest
weinig - minder - minst
graag (‘met plezier’) - liever - liefst
kwaad (‘erg’) - erger - ergst

Slide 35 - Slide

Opdrachten
Maak opdracht 34, 35, 36 en 37 van H2 op blz. 53 t/m 55

Slide 36 - Slide

Vandaag

Slide 37 - Slide