Hoofdletters en leestekens les 1 (20/03)

Welkom!
Ga rustig op je plek zitten en leg je boek en leesboek op tafel
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom!
Ga rustig op je plek zitten en leg je boek en leesboek op tafel

Slide 1 - Slide

Hoofdletters en leestekens 

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?
- Theorie
- Werken aan de opdracht 


Aan het einde van de les heb je de spellingsregels geleerd voor het gebruik van hoofdletters en leestekens 

Slide 3 - Slide

Theorie 
Hoofdletters en leestekens 

Slide 4 - Slide

Hoofdletters 
  • Aan het begin van een zin 
  • Als de zin begint met een apostrof -> 't Zal je maar gebeuren. 
  • Eigennamen: personen, organisaties, merken, historische gebeurtenissen, feestdagen
  • Aardrijkskunde namen en afleidingen 

  • Tussenvoegsels van namen schrijf je met een kleine letter. Als de voornaam of voorletter niet wordt genoemd, schrijf je het eerste tussenvoegsel met hoofdletter
    - Hans van der Laan
    - meneer Van der Laan 
  • Titels van boeken, films en andere kunstwerken schrijf je het eerste woord met een hoofdletter -> De brief van de koning

Slide 5 - Slide

Hoofdletters
Wanneer geen hoofdletter?
  • Als je zin begint met een getal in cijfer of een symbool (emojis)
    - 581 berichten kreeg ik gisteren!
    - 😂 is een veelgebruikte emoji. 

  • Maanden, dagen, windstreken, historische tijdperken, woorden afgeleid van feestdagen, titels en aanspreekvormen, munteenheden 

  • Let op: Kerstmis, kerst, kerstvakantie 

  • Culturele, politieke, religieuze en artistieke stromingen 

Slide 6 - Slide

Hoofdletters
Als het gaat om de bewoners van een bepaald gebied of om een instituut in een stroming, dan gebruik je wel een hoofdletter. 
  • Paus Johannes Paulus II stond van 1978 tot 2005 aan het hoofd van de Katholieke Kerk

Slide 7 - Slide

Leestekens  
Aan het einde van een zin:
  • . ? !

Binnen een zin:
  • Een komma (,)
    - als je een pauze hoort
    - tussen de delen van een opsomming 
    - tussen bijvoeglijk naamwoorden 
    - tussen twee persoonsvormen 
    - voor- en nadat je iemand aanspreekt 
    - na de aanhef in een brief of e-mail 

Slide 8 - Slide

Leestekens 
  • Dubbele punt (:) 
    - opsomming, uitleg of citaat 
    - Bij een citaat of opsomming in volledige zinnen begint je zin met een hoofdletter 

  • Puntkomma (;)
    - Zinnen die sterk met elkaar verbonden staan, maar ook op zichzelf kunnen staan. 
    - De meeste katten houden niet van regen; de meeste mensen zijn er trouwens ook niet gek op.

  • Beletselteken (...)
    - Als de tekst wordt afgebroken, je schrijft geen 4de punt -> Wat, heb je echt ... 

Slide 9 - Slide

Leestekens  
Rondom een woord of zinsdeel:
  • Aanhalingstekens (' ')
    - Citaten, woorden die je extra wilt benadrukken 
  • Haakjes ( )
    - Geven extra informatie, kan je weglaten

Binnen een woord:
  • punt (.)
    - Na een afkorting 
    - Geen tweede punt als de zin eindigt met een afkorting 
    - blz.           a. d. h. v.             d. w. z. 

Slide 10 - Slide

Leestekens  
  • Apostrof (')
    - Als je letters weglaat -> m'n
    - Meervoud of bezitsvorm met uitspraaksverwarring -> komma's, Carla's partner 
    - Bezitsvorm van namen die eindigen op -s -> Hans' vader 
    - Verkleinwoorden die eindigen op -y  -> baby'tje 
  • Liggend streepje (-)
    - Afbreekstreepje 
    - Koppelteken
    - Weglatingsstreepje 

Slide 11 - Slide

Leestekens  
  • Accent aigu + accent grave 
    - Wanneer je een bepaalde uitspraak wilt aangeven 
    - Als je een woord extra wilt benadrukken
    - Hè! Ik wil graag één antwoord 

Slide 12 - Slide

Werken aan de opdracht
Wat? Maak opdracht 2, 5 en 6A op bladzijde 122 - 123
Hoe? Zelfstandig en stil
Tijd? Tot het einde van de les (het is huiswerk voor 27/03)
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs
Klaar? Lees verder in je leesboek of maak ander huiswerk
timer
10:30

Slide 13 - Slide

Huiswerk
Voor volgende week woensdag 27 maart 2024 moet opdracht 2, 5 en 6A op bladzijde 122 - 123 af zijn.

Schrijf dit op in je plenda! 

Slide 14 - Slide