Check leerdoel 1 tm 5

Check 
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Check 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

De Gouden eeuw was in de .....eeuw.
A
15e eeuw
B
16e eeuw.
C
17e eeuw.
D
18e eeuw.

Slide 3 - Quiz

Deze vraag gaat over de Gouden Eeuw.
De 17e eeuw wordt in Nederland de Gouden Eeuw genoemd, omdat:

1. Arme mensen niet hoefden te bedelen om geld;
2. Het niet goed ging met de economie;
3. Er lange tijd economische bloei was;
4. Er veel rijkdom was in Nederland.

Welke cijfers zijn juist?
A
3 en 4
B
1, 3 en 4
C
2 en 3
D
1 en 4

Slide 4 - Quiz

Nederland was vóór 1600 al een echt handelsland. Nederlanders handelden in de zestiende eeuw met landen in Noord-, Oost én Zuid-Europa. Waar kwamen de producten vandaan?
Nederland
Noord- en Oost-Europa
Zuid-Europa
kaas
wijn
hout
melk
leer
graan
olijfolie

Slide 5 - Drag question

Waarom was de Republiek een bijzonder land in Europa in de 17e eeuw?
A
De bevolking bestuurde het land.
B
Het leger bestuurde het land.
C
De Republiek werd niet bestuurd door een koning.
D
De Republiek voerde nooit oorlog.

Slide 6 - Quiz

Welke (tijds)volgorde is juist?
A
VOC - WIC - Oostzeehandel
B
Oostzeehandel - VOC - WIC
C
Oostzeehandel - WIC - VOC
D
VOC - Oostzeehandel - WIC

Slide 7 - Quiz

Wat is moedernegotie
A
Het inkopen van hout/graan bij landen aan de Oostzee en vervolgens door verkopen aan andere Europese landen
B
Het onderhandelen met je moeder over bedtijd.
C
Amsterdamse handelaren die hout en graan verzamelen.
D
Het verkopen van specerijen aan andere Europese landen.

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de cijfers van de zinnen die passen bij het begrip stapelmarkt?
1 Er was maar weinig concurrentie.
2 Goederen die in Amsterdam aankwamen werden meestal direct doorverkocht.
3 Handelaren uit heel Europa kochten producten in Amsterdam.
4 Het stadsbestuur bepaalde de prijzen van producten.
5 Kooplieden sloegen graan, hout en andere goederen op in pakhuizen.

A
3 en 5
B
2 en 3
C
3 en 4
D
1 en 5

Slide 9 - Quiz

Deze opdracht gaat over de economie in de Republiek:

1. De schepen en handelsgoederen in de Republiek waren eigendom van de Nederlandse overheid.
2. Het kopen, verkopen en mensen laten werken om winst te maken wordt kapitalisme genoemd.
3. In de Republiek probeerden ondernemers vooral goede producten te verkopen, het maken van winst was bijzaak.
4. Ondernemers in de Republiek hielden vraag en aanbod op de markt goed in de gaten.

Welke uitspraken zijn JUIST?
A
2 en 4
B
1 en 3
C
1 en 2
D
2 en 3

Slide 10 - Quiz

Kijk goed naar het schilderij van een Amsterdamse koopman in de 17e eeuw. Welke 2 voorbeelden van rijkdom zie je op dit schilderij?

Slide 11 - Open question


Omdat Amsterdam enorm groeide, vonden de Amsterdammers 
dat het tijd werd voor een nieuw stadhuis. Het moet een prachtig gebouw worden met veel rijkversierde kamers. Tussen 1648 en 1655 werd het gebouwd.

Leg uit waarom de Amsterdammers dit stadhuis beter bij hun wereldstad vinden horen?


Gebruik de bron

Slide 12 - Open question


                         Waar of niet waar?
Omdat alle kleine compagnieën de goedkoopste wilden zijn, daalden de prijzen van specerijen. Daarvan werd niemand rijk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz


       Waarom was de Nederlandse Republiek in de
       Gouden Eeuw bijzonder? 
A
Het ging met de handel goed.
B
We waren een Republiek.
C
Er was godsdienstvrijheid.
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 14 - Quiz

Bekijk de bron. Laat deze bron een afbeelding zien van de W.I.C of de V.O.C? Leg je antwoord uit.

Slide 15 - Open question

Wat is het doel van handelskapitalisme?
A
Over de hele wereld handelen.
B
In specerijen handelen.
C
Winst maken.
D
Dat je de baas wordt.

Slide 16 - Quiz

Hieronder zie je 6 zinnen. Enkele zinnen gaan over de WIC en enkele zinnen gaan over de VOC.
Welke zinnen gaan ALLEEN over de WIC?

1 Had een handelsmonopolie in Amerika en Afrika.
2 Had het monopolie op Nederlandse handel in Azië.
3 Had ook als taak om Spanje op zee te bestrijden.
4 Had zijn hoofdkwartier in Batavia.
5 Handelde vooral in specerijen.
6 Leverde veel slaven aan de Spaanse kolonies.
A
1, 3, 6
B
2, 4, 5
C
3, 5, 6
D
1, 4, 6

Slide 17 - Quiz

VOC
WIC
1602
1621
Slavenhandel
Specerijenhandel
Azië
Amerika
Kaapvaart
J.P. Coen.

Slide 18 - Drag question

Wetenschappelijke revolutie?
A
vorm van bestuur waarbij de koning alle macht heeft
B
Einstein werd geboren
C
periode in de 17de eeuw waarin in verschillende landen veel ontdekkingen in de wetenschap werden gedaan
D
Een economie die zich over het hele land uitstrekt

Slide 19 - Quiz

Waaruit blijkt de verdraagzaamheid van de Republiek?
A
In de Republiek kregen misdadigers minder zware straffen
B
Elke inwoner kon een functie in het bestuur krijgen
C
In de Republiek was slavernij toegestaan
D
Mensen met een ander geloof werden niet vervolgd in de Republiek

Slide 20 - Quiz

Wie was Spinoza?
A
Hij vond de microscoop uit.
B
Hij bedacht dat je God alleen met je verstand kon vinden en niet door de Bijbel te lezen.
C
Hij vond de telescoop uit.
D
Hij bedacht dat je met je verstand moest kijken naar andere mensen.

Slide 21 - Quiz

Geef drie voorbeelden van uitvindingen tijdens de periode van de wetenschappelijke revolutie.

Slide 22 - Open question