Een voetganger wil hier bij een VOP oversteken waar ook deze gele knipperlicht is aangebracht. Van links nadert een auto. Wat moet deze bestuurder doen ?
A
Hij mag doorrijden, omdat het verkeerslicht dat voor hem geldt op groen staat.
B
Hij moet nu stoppen, omdat verkeerslichten boven verkeerstekens gaan.
C
Hij moet stoppen, omdat de voetganger gebruik maakt van een VOP.
1 / 25
next
Slide 1: Quiz
verkeersopleidingenBeroepsopleiding
This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Een voetganger wil hier bij een VOP oversteken waar ook deze gele knipperlicht is aangebracht. Van links nadert een auto. Wat moet deze bestuurder doen ?
A
Hij mag doorrijden, omdat het verkeerslicht dat voor hem geldt op groen staat.
B
Hij moet nu stoppen, omdat verkeerslichten boven verkeerstekens gaan.
C
Hij moet stoppen, omdat de voetganger gebruik maakt van een VOP.
Slide 1 - Quiz
Na een kruispunt is aan de rechterzijde dit bord geplaatst. Mag u na dit bord aan de linkerzijde uw auto laten stilstaan of parkeren?
A
Nee, er mag niet worden geparkeerd, maar laten stilstaan mag wel.
B
Nee, het verbod geldt voor het hele gebied.
C
Ja, het verbod geldt slechts voor de rechterzijde van de wegen binnen het gebied.
Slide 2 - Quiz
Op welke plaats geldt een parkeerverbod?
A
Langs een fietsstrook.
B
Langs een onderbroken gele streep.
C
Op de rijbaan van een voorrangsweg.
D
zowel A als B
Slide 3 - Quiz
Voor wie geldt bord C7?
A
Voor bestuurders van vrachtauto’s.
B
Voor bestuurders van vrachtauto’s en autobussen.
C
Voor bestuurders van vrachtauto’s en lijnbussen.
Slide 4 - Quiz
Wie is/zijn aansprakelijk als een bromfietspassagier van 10 jaar de verplichte helm niet draagt?
A
De bromfietsbestuurder en de bromfietspassagier.
B
De bromfietsbestuurder.
C
De bromfietspassagier.
Slide 5 - Quiz
Wie hoeven niet rechts te houden?
A
Een fietser en een snorfietser; zij mogen naast elkaar rijden.
B
Een fietser en een bestuurder van een bakfiets; zij mogen naast elkaar rijden.
C
Twee ruiters mogen naast elkaar rijden, mits zij het overige verkeer niet hinderen.
Slide 6 - Quiz
Wat is een gesleept motorvoertuig?
A
Een aanhangwagen ingevolge het RVV’90.
B
Een aanhangwagen ingevolge de WVW’94.
C
Geen van beiden.
Slide 7 - Quiz
Wat is een fietsstrook?
A
Een door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan waarop
afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht.
B
Een door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de weg waarop
afbeeldingen van een fiets zijn aangebracht
C
Een door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de weg.
Slide 8 - Quiz
Geldt bord C19 ook voor een ruiter?
A
Ja.
B
Ja, maar het verbod geldt niet als de ruiter de berm volgt.
C
Nee.
Slide 9 - Quiz
Wie moet het trottoir gebruiken?
A
Een bestuurder van een gehandicaptenvoertuig.
B
Iemand die naast zijn motorfiets loopt met in werking zijnde motor.
C
Iemand die een paard aan een teugel meevoert.
Slide 10 - Quiz
Wie mogen een militaire colonne niet doorsnijden?
A
Bestuurders.
B
Bestuurders van voertuigen.
C
Weggebruikers.
Slide 11 - Quiz
Wanneer mag in file naast elkaar gereden worden?
A
Als de rijbaan in rijstroken is verdeeld.
B
Als de rijbaan door een deelstreep in rijstroken is verdeeld.
C
C. Als de rijbaan door een asstreep in rijstroken is verdeeld.
D
Als de rijbaan is verdeeld in rijstroken in dezelfde richting.
Slide 12 - Quiz
Geldt artikel 19 van het RVV’90 (tot stilstand brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien... etc.) ook voor fietsers ?
A
Nee, alleen voor bestuurders van motorvoertuigen.
B
Nee, alleen voor bestuurders van motorrijtuigen.
C
Ja.
Slide 13 - Quiz
Wat voor wegwijzer is bord K2?
A
Een lage beslissingswegwijzer.
B
Een hoge beslissingswegwijzer.
C
Een voorwegwijzer.
Slide 14 - Quiz
Wat is een rijbaan?
A
Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van de fietspaden en fiets/bromfietspaden.
B
Elk voor voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van de fietspaden en fiets/bromfietspaden.
C
Elk voor rijdende motorvoertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van de fietspaden en fiets/bromfietspaden.
Slide 15 - Quiz
Welk voertuig valt onder het begrip ‘brommobiel’ volgens het RVV’90?
A
Een bromfiets op meer dan twee wielen met een carrosserie.
B
Een brombakfiets met een gesloten carrosserie.
C
Een vierwielig motorrijtuig met een benzinemotor, waarvan de ledige massa minder bedraagt dan 350 kg.
Slide 16 - Quiz
Wie mogen ‘s nachts met grootlicht rijden?
A
Alle bestuurders.
B
Bromfietsers en bestuurders van wagens.
C
Snorfietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen.
Slide 17 - Quiz
Wanneer mag er ‘s nachts geen grootlicht gevoerd worden?
A
Bij het volgen van een andere bestuurder.
B
Bij het tegenkomen van een bromfietser.
C
In combinatie met het voeren van mistlicht.
D
Alle 3 antwoorden zijn goed.
Slide 18 - Quiz
Waar is het verboden een stilstaande tram rechts in te halen als aan die zijde passagiers in- of uitstappen?
A
Alleen binnen de bebouwde kom.
B
Alleen buiten de bebouwde kom.
C
Zowel binnen als buiten de bebouwde kom.
Slide 19 - Quiz
Wat is de betekenis van bord B7?
A
Stop. Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg.
B
Stop. Nadering voorrangsweg, -kruising of -splitsing van wegen.
C
Verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg.
Slide 20 - Quiz
Voor wie geldt bord C2?
A
Voor alle bestuurders van voertuigen.
B
Voor alle bestuurders.
C
Voor alle weggebruikers.
Slide 21 - Quiz
Waar moet een militaire marskolonne na zonsondergang verlichting voeren?
A
Op het trottoir binnen de bebouwde kom.
B
Op het trottoir buiten de bebouwde kom.
C
Op de rijbaan binnen de bebouwde kom.
Slide 22 - Quiz
Welke verlichting moeten wagens bij nacht voeren?
A
Dim- of grootlicht.
B
Voor- en achterlicht.
C
Geen verlichting, als zij goed zichtbare retroreflectoren voeren.
Slide 23 - Quiz
Een bestuurder van een brommobiel sleept met zijn voertuig een driewielige brombakfiets. Hoeveel mag de maximale tussenruimte tussen beide voertuigen bedragen?
A
Dit is niet bepaald.
B
2.5 meter
C
5 meter
Slide 24 - Quiz
Wat betekent deze aanwijzing?
A
Algemeen stopteken.
B
Opletten voor het verkeer in de stopgezette richtingen.
C
Stopteken voor het verkeer dat de verkeersregelaar van achteren nadert.