This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 20 min
Items in this lesson
Iemand loopt met een defecte motorfiets aan de hand. Waar moet hij gaan lopen?
A
Op het troittoir
B
Op het fiets/ bromfietspad
C
Op de rijbaan
Slide 1 - Quiz
Wie moeten bij een overweg een spoorvoertuig voor laten gaan?
A
Bestuurders
B
Weggebruikers
C
Bestuurders van voertuigen
Slide 2 - Quiz
Wie mogen kruispunten niet blokkeren?
A
Weggebruikers
B
Bestuurders
C
Voertuigen
Slide 3 - Quiz
Wat is de toegestane maximumsnelheid van een bromfiets op een fiets/ bromfietspad buiten de bebouwde kom?
A
30 km/h
B
40 km/h
C
50 km/h
D
45 km/h
Slide 4 - Quiz
Waar mag je met een personenauto stilstaan?
A
Langs een fietsstrook op de rijbaan
B
Voor een in/ uitrit
C
Binnen een afstand van 5 meter van een oversteekplaats
Slide 5 - Quiz
Door wie en wanneer mogen geluids- en knippersignalen slechts worden gegeven?
A
Door bestuurders ter afwending van dreigend gevaar.
B
Door bestuurders ter afwending van dreigend gevaar voor andere weggebruikers.
C
Door bestuurders van motorvoertuigen ter afwending van dreigend gevaar.
Slide 6 - Quiz
Welke verlichting moet u volgens het RVV in deze situatie voeren?
A
Dagrijlicht
B
Mistlicht
C
Dimlicht
Slide 7 - Quiz
Wanneer is het mistachterlicht toegestaan?
A
Bij een zicht van 40 meter door sneeuwval
B
Bij een zicht van 25 meter door regenval
C
Bij een zicht van 60 meter door mist
Slide 8 - Quiz
Is de vluchtstrook een onderdeel van de rijbaan?
A
Ja, deze maakt deel uit van de rijbaan.
B
Nee, deze maakt geen deel uit van de rijbaan.
C
Nee, dit is een rijstrook.
Slide 9 - Quiz
Wat is de maximum snelheid van bestuurders binnen een erf?
A
5 km/h
B
15 km/h
C
25 km/h
Slide 10 - Quiz
Wat moeten bestuurders doen bij het oprijden van de doorgaande rijbaan vanaf een invoegstrook?
A
Het overige verkeer voor laten gaan.
B
Tijdig tussen het overige verkeer invoegen.
C
Invoegen aan het einde van de invoegstrook.
Slide 11 - Quiz
Als bepaalde voertuigen een obstakel vormen die door naderende bestuurders niet tijdig als zodanig kunnen worden opgemerkt, moet een gevarendriehoek worden gebruikt. Voor welke soorten stilstaande voertuigen geldt deze bepaling?
A
Motorvoertuigen en aanhangwagens
B
Voertuigen
C
Motorvoertuigen op meer dan 2 wielen en aanhangwagens.
Slide 12 - Quiz
Mag het kind van vijf jaar oud op deze manier achterop de fiets vervoerd worden?
A
Nee, het kind moet in een kinderzitje zitten met voldoende steun voor rug, handen en voeten.
B
Ja, het kind kan zijn moeder goed vasthouden en heeft voldoende steun voor zijn handen
C
Ja, het kind kan zijn moeder goed vasthouden en heeft voldoende steun voor zijn handen en
zijn benen.
Slide 13 - Quiz
Hoe luidt in het RVV het begrip 'haaientanden'?
A
Voorrangsdriehoeken op het wegdek
B
Driehoekige witte vlakken op het wegdek.
C
Witte driehoeken op het wegdek, aangebracht bij bord B6 (verleen voorrang).
Slide 14 - Quiz
Voor wie is dit bord bedoeld?
A
Fietsers en bestuurders van gehandicaptenvoertuigen.
B
Bromfietsers.
C
Snorfietsers, fietsers en gehandicaptenvoertuigen.
D
Gesloten voor fietsen en voor gehandicaptenvoertuigen zonder motor
Slide 15 - Quiz
Wie mag hier wel inrijden?
A
Een fiets met trapondersteuning.
B
Een gehandicaptenvoertuig zonder motor.
C
Een brommobiel.
Slide 16 - Quiz
Wanneer mag u uw personenauto op deze parkeerplaats parkeren?
A
Als de personenauto is voorzien van een duidelijk zichtbare en geldige
gehandicaptenparkeerkaart.
B
Als de personenauto is voorzien van een duidelijk zichtbare en geldige
gehandicaptenparkeerkaart en een parkeerschijf achter de voorruit.
C
Als de personenauto is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte.
Slide 17 - Quiz
Welke bestuurders mogen een langzaam rijdende bestelauto rechts inhalen?
A
Fietsers.
B
Fietsers, snorfietsers en bromfietsers.
C
Fietsers en snorfietsers, maar alleen als zij op de fietsstrook rijden.
Slide 18 - Quiz
Wie hoeven een voetganger op een voetgangersoversteekplaats niet voor te laten gaan?
A
Bestuurders van een tram.
B
Bestuurders van een tram en een militaire kolonne.
C
Bestuurders van een militaire kolonne en een uitvaartstoet van motorvoertuigen.
Slide 19 - Quiz
Wat is de juiste volgorde?
1
2
3
Slide 20 - Drag question
Hoe snel mag met het motorvoertuig op de rechterrijstrook, op deze autosnelweg, maximaal gereden worden?
A
80 km/h
B
90 km/h
C
130 km/h
Slide 21 - Quiz
Welke plaatsen maken volgens de begripsbepaling geen deel uit van de autoweg?
A
Tankstations, parkeerplaatsen en bushalteplaatsen
B
Vluchthavens, tankstations en bushalteplaatsen.
C
Parkeerhavens, tankstations en bushalteplaatsen.
Slide 22 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van doorgaan in deze situatie indien het voorste voertuig van de militaire kolonne het kruispunt al overgestoken is?
A
Militaire kolonne, tram, vrachtauto en bromfiets.
B
Tram, militaire kolonne, bromfiets en vrachtauto.
C
Tram, vrachtauto en bromfiets, militaire kolonne.
Slide 23 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van doorgaan in de afgebeelde situatie?
A
Gehandicaptenvoertuig en voetganger, auto
B
Voetganger, auto, gehandicaptenvoertuig.
C
Voetganger, gehandicaptenvoertuig, auto.
Slide 24 - Quiz
De lesauto staat hier te wachten op de leerling. Mag dat?
A
Nee, want er is een bushalte.
B
Ja, want er is geen bus in aantocht.
C
Ja, want er is voldoende ruimte voor een bus om hier te stoppen.