This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Verlengingsregel binnen samengestelde woorden
Slide 1 - Slide
Wat is een samengesteld woord?
Slide 2 - Open question
Opdracht 1: Schrijf op je blaadje de volgende samengestelde woorden.
1. schild + pad
2. hout + stapel
3. bad + kamer
4. leef + tijd
5. nood + lot
Slide 3 - Slide
Opdracht 1 vervolg
Onderstreep bij je 5 woorden het stukje van het woord waarbij je de verlengingsregel nodig hebt om het woord goed te schrijven.
(tip: spreek ze eens hardop voor jezelf uit)
Slide 4 - Slide
Opdracht 2: Vul de woorden aan met een van de volgende woorden.
Gebruik ieder woord één keer: verraad / stil / schrift / vat / huis / steen / weer / gas
1. aard aardgas
2. brand
3. tand
4. dood
5. land
6. stad
7. tijd
8. hand
Slide 5 - Slide
Opdracht 2 vervolg
Lees de zojuist gemaakte woorden hardop. Welke klank hoor je in het midden?
Onderstreep de d in het midden die je als een t uitspreekt: dat is de moeilijkheid.
Slide 6 - Slide
Opdracht 3
Je krijgt hierna 8 woorden. Geeft van ieder woord aan of je het met een d of een t schrijft. Schrijf ook het hele woord op je blaadje.
Slide 7 - Slide
1. broo……beleg
A
d
B
t
Slide 8 - Quiz
2. vrien…..schap
A
d
B
t
Slide 9 - Quiz
3. slo….feest
A
d
B
t
Slide 10 - Quiz
4. po…..kachel
A
d
B
t
Slide 11 - Quiz
5. strij……baar
A
d
B
t
Slide 12 - Quiz
6. win……molen
A
d
B
t
Slide 13 - Quiz
7. straa……beeld
A
d
B
t
Slide 14 - Quiz
8. goe….koop
A
d
B
t
Slide 15 - Quiz
Je moet dus niet alleen aan de verlengingsregel denken als je een t aan het eind van een woord hoort, maar ook als je een t aan het eind van een grondwoord hoort.
Slide 16 - Slide
Nu
1. Mail een foto van opdracht 1 t/m 3 (het geschreven deel)