2.8 spelling persoonsvorm in de tt

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, t, mavo
• Leerjaar 1

• 
  

Welkom allemaal!

Wat gaan we deze les doen? 

Vandaag gaan we aan het werk in 2.8 Spelling...

Maar eerst: hoe zit je er vandaag bij? Hoe is het met je?

En dan verder...

• Uitleg Spelling
• Quiz
• Werken in Talent
• Afsluiting
  

DOEL

SPELLING VAN WERKWOORDEN

- je kent de stam van een werkwoord

- je kunt de pv in de tt juist invullen

werkwoordspelling

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.

Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit

geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop

De STAM van een werkwoord

Als je het woord moet schrijven, pas je de stam aan

naar de ik-vorm

geloven - en = gelov - de ik-vorm = geloof

reizen - en = reiz - de ik-vorm = reis

lopen - en = lop - de ik-vorm = loop

1. Spelling

van de persoonsvorm

in de

tegenwoordige tijd

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd

Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam

ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t

jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord (infinitief)

wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de ik-vorm

1. STAM
2. STAM + T
3. HELE WERKWOORD

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
de het-vorm

1. STAM
2. STAM + T
3. HELE WERKWOORD

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jij achter het werkwoord

1. STAM
2. STAM + T
3. HELE WERKWOORD

Welke spellingregel pas je toe in de tt bij:
jullie

1. STAM
2. STAM + T
3. HELE WERKWOORD

0

Noteer de pv in de tt:
Hoeveel euro (besteden) jij elke maand aan make-up?

Noteer de pv in de tt:
De pestvogel (leven) in het noorden van Scandinavië.

Noteer de pv in de tt:
Een bedorven ei (drijven), maar een vers ei niet.

Noteer de pv in de tt:
Mischa en Kai (hurken) naast de verdwaalde peuter.

Noteer de pv in de tt:
Daniëlle (aanvaarden) de excuses van Rivka.

Is het woord tussen haakjes een pv?
De agent (bekeurt) de man voor te hard rijden.

1. ja
2. nee

Is het onderstreepte woord een pv?
Vanmorgen hebben Karen en Bas in het bos gelopen.

__________

1. ja
2. nee

Noteer de pv in de tt:
Rob (kaften) zijn schoolboeken met oude landkaarten.

Noteer de pv in de tt:
Wij (verbazen) ons over de prijs van de vliegtickets.

Maken: 

2.8 Spelling 

1, 3, 4, 5

Wat heb je deze les geleerd?