1

Welkom bij Nederlands
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Periode 3
  • WB Beroepsthema 3 Klantgericht handelen
  • Studiemeter spreekwoorden/uitdrukkingen
  • Studiemeter grammatica (woordsoorten en zinsdelen)
  • Voorbereiding examen gesprekken voeren

  • Studiepunten op schema: werkboek 5, studiemeter 5

Slide 2 - Slide

Klantvriendelijkheid

Slide 3 - Slide

Klantgericht handelen
  • Maak opdracht 1, 3 en 4 (blz. 232)
  • Maak opdracht 7 (blz. 238)
  • Maak opdracht 18, 20 en 21 (blz. 250-252)

  • Deadline opdrachten werkboek > 17 februari voor aanvang van de les. Neem dus je werkboek mee!

Slide 4 - Slide

Nakijken opdrachten

Slide 5 - Slide

Opdracht 22 (WB blz. 253-254)
  • Maak drietallen.
  • Ga aan de slag met opdracht 22.
  • Houd je bij het maken van de poster aan de richtlijnen zoals beschreven in de opdracht. 

  • Een aantal groepjes presenteren hun poster voor de klas. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Beoordeling poster
  1. Het is direct duidelijk wat het onderwerp van de poster is.
  2. De inhoud van de poster past bij de detailhandel.
  3. De zinnen van de instructie beginnen met doe-woorden.
  4. Er is minimaal één illustratie gebrui8kt
  5. De tekst is foutloos gespeld.

Slide 8 - Slide

Studiemeter
Maak de oefeningen van Via Starttaal Online 2F
Grammatica zinsdelen & woordsoorten

Slide 9 - Slide

Grammatica zinsdelen
Persoonsvorm
Onderwerp
Werkwoordelijk gezegde
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp

Slide 10 - Slide

Onderwerp
  • Het onderwerp doet iets of is iets.
  • Wie/wat + gezegde

Peter heeft de wedstrijd gewonnen.
Vraag: wie/wat heeft gewonnen?
Antwoord: Peter
Dus Peter is het onderwerp.

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm
De persoonsvorm is een werkwoord.
Je kunt de persoonsvorm op twee manieren vinden:
  1. Maak de zin vragend. De persoonsvorm komt dan vooraan te staan.
  2. Verander de zin van tijd. De persoonsvorm komt dan in een andere tijd te staan.  
Roos rent hard naar de bushalte.

Slide 12 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
  • Geeft aan wat het onderwerp doet
  • Alle werkwoorden in de zin

Leanne eet twee boterhammen.
Shamarka heeft een grote pizza gegeten.

Slide 13 - Slide

Lijdend voorwerp
  • Datgene wat de handeling ondergaat
  • wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?


Ik heb hem gezien.
Vraag: wie/wat heb ik gezien?
Antwoord: hem
Dus hem is het lijdend voorwerp.

Slide 14 - Slide

Meewerkend voorwerp
  • Het zinsdeel dat iets ontvangt. 
  • aan wie/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Denise stuurde ons een mailtje.
Vraag: aan wie/voor wie stuurde Denise een mailtje?
Antwoord: ons

Slide 15 - Slide