This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
- je weet wat verwijswoorden zijn
- je weet dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn
- je weet dat hij, zij, het, ze, hem, haar en hen verwijswoorden zijn
- je weet dat je met verwijswoorden kunt verwijzen naar iemand die of naar iets wat eerder genoemd is
de-woorden: verwijs met deze of die
het-woorden: verwijs met dit of dat