This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
- je weet wat verwijswoorden zijn
- je weet dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn
- je weet dat hij, zij, het, ze, hem, haar en hen verwijswoorden zijn
- je weet dat je met verwijswoorden kunt verwijzen naar iemand of naar iets wat eerder genoemd is