ZInsontleden verkort Alg

Hoe was de vakantie?
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoe was de vakantie?

Slide 1 - Slide

Welkom bij Nederlands
Programma van deze les: 
1. Afmaken H. 5 bladzijde 136 en 137; Lastige werkwoorden (15 min.)
2. Herhalen Taalverzorging voor proefwerk van a.s. woensdag => Werkblad maken (10 min.)

Slide 2 - Slide

Eerst H. 5 afmaken
Open jouw lesboek op bladzijde 136 en 137 en zoek de opdrachten die je gemaakt hebt in je schrift. 
We hebben gemaakt en besproken 
t/m opdracht 3

Slide 3 - Slide

Wat gaan we doen? (14 min.)
Filmpje
Vragen stellen als je het niet begrijpt
Vragen maken via Lessonup (vast activeren)
Maken opdracht 5 en daarna 6 (woorden goed spellen) Tijd over: opdracht 4 maken

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Waarom zijn sommige werkwoorden lastig om te schrijven?
A
Je hoort niet of je en t , d, of dt moet schrijven
B
De PV vt en het voltooid deelwoord klinken hetzelfde.
C
Ik weet nooit wat de persoonsvorm is
D
De PV tt en het voltooid deelwoord klinken hetzelfde.

Slide 6 - Quiz

De (persoonsvorm) PV staat meestal vóóraan in de zin
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Het voltooid deelwoord (VD) staat meestal achteraan in de zin
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Als je wilt weten hoe je het voltooid deelwoord moet schrijven, maak je het woord langer.
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

Maak nu opdracht 5 en 6
Opdracht 4 maak je als je nog tijd hebt. 
Opdracht 5: Schrijf eerst 1 t/m 5 onder elkaar. Noteer of het onderstreepte werkwoord een pv of vd is.
Hoe kun je dit herkennen?
Opdracht 6: schrijf het woord op de juiste manier op. 
Na 5 minuten bespreken we opdracht 5 en 6 en daarna gaan we verder naar de herhaling voor het proefwerk.
timer
5:00

Slide 10 - Slide

Opdracht 6

Slide 11 - Slide

A.s. woensdag proefwerk Taalverzorging.
Wat weet ik al?
Wat weet ik niet?
 Belangrijk is dat je bij jezelf nagaat wat je al van dit onderwerp weet. 

Slide 12 - Slide

We herhalen kort de theorie en maken opdrachten. Wat weet je nog? 
Aan het einde van de les wil ik graag van je weten wat je nog niet snapt zodat we morgen nog kunnen herhalen. 
Doe goed mee en denk steeds bij jezelf: snap ik dit? Ben ik goed voorbereid?

Slide 13 - Slide

Zelfstandig werken (10 min.)
Leg je lesboek vast klaar. 
Je krijgt het werkblad en gaat zelfstandig de opdrachten maken.
Klaar? Vergelijk jouw antwoorden met je buurvrouw/man.


timer
10:00

Slide 14 - Slide

Belangrijk!
Wat weet je nu?
Weet je genoeg?
Heb je nog een vraag? 

Slide 15 - Slide

Dit snap ik nog niet:

Slide 16 - Mind map

Goed gedaan
Wat kun jij zelf nog doen om zo goed mogelijk voorbereid te zijn op het proefwerk?

Slide 17 - Slide

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Elke vrijdagavond hang ik lekker op de bank
A
ik
B
hang
C
op de bank
D
elke vrijdagavond

Slide 18 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin:

Sturen jullie ook altijd verjaardagskaarten?
A
jullie
B
verjaardagskaarten
C
Sturen
D
altijd

Slide 19 - Quiz

Wat is in de onderstaande zin het gezegde?

Het publiek moest lang op de huldiging wachten.
A
moest
B
wachten
C
moest wachten
D
de huldiging

Slide 20 - Quiz

Wat is het gezegde in de onderstaande zin?

De komende jaren zal de temperatuur stijgen.
A
zal
B
stijgen
C
zal gaan stijgen
D
zal stijgen

Slide 21 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Hebben Anouk en Wendy de opdracht nog niet gemaakt?
A
Anouk en Wendy
B
Hebben
C
de opdracht
D
gemaakt

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin:

Gisteravond hebben veel mensen naar het nieuwe programma gekeken.
A
gisteravond
B
hebben
C
gekeken
D
veel mensen

Slide 23 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Gisteravond hebben mijn zus en ik een appeltaart gemaakt.
A
gisteravond
B
mijn zus en ik
C
gemaakt
D
een appeltaart

Slide 24 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de volgende zin:

Onder de tafel heeft mijn vader een cadeautje verstopt voor mijn neefje
A
onder de tafel
B
mijn vader
C
een cadeautje
D
voor mijn neefje

Slide 25 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
De kassière geeft aan de vriendelijke klant de spaarzegels.
A
de spaarzegels
B
aan de vriendelijke klant
C
de vriendelijke klant
D
de kassière

Slide 26 - Quiz

VRAAG OVER HET MEEWERKEND VOORWERP
Het MV geeft aan voor wie iets bestemd is.
Bij een MV hoort 'aan' of 'voor wie?'
A
Ja, bij het woord 'aan' controleer ik of ik het ook kan weglaten.
B
Ja, maar dan moeten ze wel in de zin staan
C
Ja, maar ik moet deze woorden ook kunnen weglaten
D
Ik weet het niet

Slide 27 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin:
Volgende week ga ik voor mijn vrienden een zak snoep kopen
A
volgende week
B
een zak snoep
C
ga kopen
D
voor mijn vrienden

Slide 28 - Quiz

Wat is het bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
De tuinman geeft de pas geplante bloemen water met een gieter
A
met een gieter
B
geeft
C
de tuinman
D
de pas geplante bloemen

Slide 29 - Quiz

Wat is het bijwoordelijke bepaling in de volgende zin:
Tussen de bomen hangt de kleurrijke hangmat.
A
de kleurrijke hangmat
B
hangt
C
tussen de bomen
D
is er niet

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Slide

De PV
Het O
Het LV
G (gezegde)
Het MV
De BWB
Maak de zin vragend door het werkwoord vooraan te zetten. 
Zet de zin in een andere tijd.
Wie/wat + PV 
Wie/wat + G + O?
Alle werkwoorden in een zin.
Aan wie/voor wie + G + O + LV?

Slide 32 - Drag question

Deze les hebben we veel herhaald. Ik heb goed meegedaan. Hier kan ik nog aan werken

Slide 33 - Poll

De les van vandaag:
Ontleden van zinnen:
1. persoonsvorm
2. werkwoordelijk gezegde
3. onderwerp
4. lijdend voorwerp
5. meewerkend voorwep
6. bijwoordelijk bepaling

Slide 34 - Slide