V4 Modalverben Präteritum

1 / 12
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Die Bedeutung der Modalverben
Dürfen = mogen / toestemming hebben
Können = kunnen / in staat zijn tot
Mögen = houden van /  lusten / aardig vinden

Müssen = moeten (noodzaak vanuit jezelf)
Sollen = moeten (bevel van een ander)
Wollen = willen
(Wissen = weten)
                                    De klas moet maar snel wegwezen

Slide 2 - Slide

Modalverben: Präteritum (=verleden tijd) 
Regel: 
- Geen Umlaut!
- Stam + t + uitgang

Uitgangen:
Regelmatig! (net zoals machen)

Slide 3 - Slide

Let op: géén Umlaut!

Slide 4 - Slide

Ergänze Modalverb Präteritum:
Früher ... (können) man nicht immer und überall angerufen werden.

Slide 5 - Open question

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ich ... (dürfen) das Handy meiner Mutter nicht verwenden.

Slide 6 - Open question

Ergänze Modalverb Präteritum:
Man ... (müssen) auch nicht für jeden erreichbar sein.

Slide 7 - Open question

Ergänze Modalverb Präteritum:
Wir ... (wollen) uns das Handy umtasuchen.

Slide 8 - Open question

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ihr ... (wissen) schon am zweiten Tag meinen Name.

Slide 9 - Open question

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ihr ... (wissen) schon am zweiten Tag meine Name.

Slide 10 - Open question

Waar moet je opletten bij het vervoegen van de Modalverben im Präteritum (v.t)?

Slide 11 - Open question

Ik ken de modale hulpwerkwoorden (Modalverben) en kan deze in een zin toepassen.
Eens/ oneens?
0100

Slide 12 - Poll