ZWW - HWW - KWW

A. Woordsoorten
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

A. Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Lesdoel
2HAc
Herhaling
- Je leert wat een zelfstandig werkwoord, een hulpwerkwoord
Nieuw:
- Je leert wat een koppelwerkwoord is

2Ab
Herhaling:
- Je leert wat een zelfstandig werkwoord, een hulpwerkwoord en een koppelwerkwoord is.

Slide 2 - Slide

Leg uit wat een zelfstandig werkwoord aangeeft.

Slide 3 - Open question

Leg uit wat de functie is van een hulpwerkwoord.

Slide 4 - Open question

ZWW
  • geeft een duidelijke handeling of
     actie aan
  • bijv. lopen, fietsen, voetballen,
     schrijven, schreeuwen, zwemmen,
     huilen
  • kan als enige ww in een zin
     voorkomen
  • De jongen schreeuwt nooit.
  • geeft aan wat het OW van de zin 
     DOET
  • DOE-zin
HWW
  • geeft geen duidelijke handeling of
     actie aan
  • bijv. mogen, willen, kunnen,
     zullen, moeten, hebben
  • komt doorgaans niet als enige ww
      in een zin voor
  • ondersteunt dus een ander ww
  • De jongen zal nooit  X
  • De jongen zal nooit schreeuwen.

Slide 5 - Slide

Benoem het (de) werkwoord(en) in de volgende zin:

Jip geeft vanavond de planten water.
A
Jip
B
geeft planten
C
geeft
D
water

Slide 6 - Quiz

Benoem het onderwerp van de zin:

Jip geeft vanavond de planten water.
A
vanavond
B
Jip
C
planten
D
water

Slide 7 - Quiz

Geef aan wat het onderwerp van de zin DOET:

Jip geeft vanavond de planten water.

Slide 8 - Open question

Geef aan wat het onderwerp van de zin DOET:
(m.a.w. wat is de handeling?)

Katja schijnt met de zaklamp.

Slide 9 - Open question

Geef aan wat het onderwerp van de zin DOET:
(m.a.w. wat is de handeling?)

Vanavond moet Ajax tegen Barcelona voetballen.

Slide 10 - Open question

Geef aan wat het onderwerp van de zin DOET:
(m.a.w. wat is de handeling?)

Vorige week heeft de docent de toets nagekeken.

Slide 11 - Open question

Doet het onderwerp in de volgende zin iets?

De hond blijft de hele tijd in z'n mand liggen.
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Doet het onderwerp in de volgende zin iets?

De hond blijft de rest van z'n leven kreupel.
A
Ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

Doet het onderwerp in de volgende zin iets?

De leerlingen waren erg moe van de hele dag opletten.
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Onze docent is al twee weken ziek.

'Doet' het onderwerp hier iets of 'is' het onderwerp hier iets?
A
Doet iets
B
Is iets

Slide 15 - Quiz

DOE-zin   
  • Het onderwerp van de zin doet iets
  • voert een handeling uit
  • = een zelfst. ww (ZWW)
  • Ajax moet vanavond tegen Barcelona voetballen.
  • OW = Ajax
  • handeling = voetballen
ZIJN-zin:
  • Het onderwerp van de zin is iets
  • toestand, kenmerk of eigenschap van het OW
  • Ajax is vaak de sterkste ploeg.
  • OW = Ajax        
  • maar doet niet iets!


Slide 16 - Slide

ZIJN-zin --> KWW
In een ZIJN-zin staat altijd het werkwoord zijn of een ander werkwoord dat met 'zijn' te maken heeft. Dat noem je koppelwerkwoorden.
Die werkwoorden verbinden het onderwerp van de zin met een kenmerk of een eigenschap ervan.

Ajax is vaak de beste ploeg.
Ajax (OW)     ----------->  de beste ploeg.
                                 is


Slide 17 - Slide

ZIJN-zin --> KWW
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Ajax            is                 de beste ploeg
    ,,               wordt                    ,,
    ,,               blijft                       ,,
    ,,               blijkt                      ,,                         te zijn
    ,,               lijkt                         ,,                         te zijn
    ,,               schijnt                  ,,                         te zijn

Slide 18 - Slide

KWW en HWW
Als er meerdere werkwoorden in een ZIJN-zin staan is er altijd maar één het koppelwerkwoord. De andere werkwoorden zijn dan hulpwerkwoorden. Zij 'ondersteunen' het KWW.
Het KWW staat dan meestal achteraan in de zin.

Ajax is altijd de beste ploeg geweest.
         hww                                            kww

Slide 19 - Slide

DOE-zin of ZIJN-zin?
De eenden blijven lang in de vijver zwemmen
A
DOE-zin
B
ZIJN-zin

Slide 20 - Quiz

DOE-zin of ZIJN-zin?
De eenden blijven op hun plek in het park.
A
DOE-zin
B
ZIJN-zin

Slide 21 - Quiz

DOE-zin of ZIJN-zin?
De eenden blijven hongerig.
A
DOE-zin
B
ZIJN-zin

Slide 22 - Quiz

Dus...
DOE-zin   --> bevat een ZWW 
                            (= immers de handeling van het
                                  OW)
ZIJN-zin  --> bevat een KWW
                            (= immers een toestand, kenmerk
                                  of eigenschap van het OW)

Slide 23 - Slide

Hij lijkt een hele lieve jongen.
lijkt = KWW?
A
Ja
B
Nee

Slide 24 - Quiz

De zon schijnt de hele dag!
schijnt = KWW?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

De agent wordt hard geslagen.
wordt = KWW?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quiz

De oude vrouw BLIJKT erg ziek te zijn.
Wat is BLIJKT voor woordsoort?
A
HWW
B
KWW

Slide 27 - Quiz

Hij is eindelijk verstandig geworden.
Welk woord is KWW?
A
is
B
eindelijk
C
verstandig
D
geworden

Slide 28 - Quiz

Bedenk nu zelf een nieuwe zin met een ZWW erin.

Slide 29 - Open question

Bedenk nu zelf een nieuwe zin met een KWW erin.

Slide 30 - Open question

In hoeverre ken je nu het verschil tussen een DOE-zin en een ZIJN-zin?
😒🙁😐🙂😃

Slide 31 - Poll

In hoeverre ken je nu het verschil tussen een HWW en een KWW?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

In hoeverre kun je zelf zinnen bedenken met een ZWW, KWW en/of HWW?
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll