- Let op! Er zit ook een filmpje tussen deze kijk je voor jezelf met oordoppen in.
- Heb je LessonUp af? Maak de opdrachten in het boek.
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3
This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Wat je gaat doen
- Je maakt eerst de vragen op LessonUp
- Let op! Er zit ook een filmpje tussen deze kijk je voor jezelf met oordoppen in.
- Heb je LessonUp af? Maak de opdrachten in het boek.
Slide 1 - Slide
Overtuigen
Opniniëren
Informeren
het publiek zelf een mening laten vormen
het publiek een mening laten overnemen
het publiek uitleggen hoe iets in elkaar zit
Slide 2 - Drag question
Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Uitleggen
Slide 3 - Quiz
timer
2:00
Inleiding
slot
middenstuk
anekdote
conclusie
geen nieuwe informatie
een of meerdere vragen stellen
aanleiding vertellen
onderwerp aankondigen
functie is aandacht treken
functie: opbouw/tekststructuur vertellen
functie: hoofgedachte uitwerken
functie: deelonderwerpen bespreken
samenhang door verbindingsmanieren
samenvatting
meerdere alinea's
functie: tekst afsluiten
advies
Slide 4 - Drag question
Tekstdoelen
Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 5 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Activeren
D
Amuseren
Slide 6 - Quiz
De opbouw van de tekst
titel
inleiding
alinea
bron
plaatje
Slide 7 - Drag question
Tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen
Slide 8 - Quiz
Zet de juiste tekstsoorten bij de juiste tekstdoelen.
Tekstdoel Informeren
Tekstdoel Overtuigen
Tekstdoel Amuseren
Tekstdoel activeren
Tekstdoel instrueren
Een nieuwsbericht over een schietpartij.
Recensie over mijn gelezen boek
Een mop in een tijdschrift
Een oproep op een website om te gaan protesteren.
Artikel op een website warin iemand zijn mening geeft over een vuurwerkverbod.
Spelhandleiding hoe je 'Yahtzee' moet spelen.
Slide 9 - Drag question
Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren
Slide 10 - Quiz
Wat is het tekstdoel?
A
Instrueren
B
Informeren
C
Overtuigen
D
Activeren
Slide 11 - Quiz
Sleep de uitleg naar het juiste tekstdoel:
informeren
instrueren
overtuigen
De schrijver wil....
Tekstdoel
je iets leren
je uitleggen hoe je iets moet doen
je overtuigen van zijn mening
Slide 12 - Drag question
MIDDENSTUK
INLEIDING
SLOT
Aanleiding v/d tekst
Voorbeeld bij het onderwerp
Leuk, kort verhaaltje bij het onderwerp
Belangrijke vraag
Mening
Opbouw v/d tekst
Deelonderwerpen uitgebreid besproken
Hoofdgedachte v/d tekst
Advies
Conclusie
Samenvatting
Toekomstverwachting
Antwoord op vraag
Slide 13 - Drag question
Sleep de uitleg naar het juiste tekstdoel:
informeren
instrueren
overtuigen
overhalen
amuseren
De schrijver wil....
Tekstdoel
je iets leren
je uitleggen hoe je iets moet doen
je overtuigen van zijn mening
je iets laten doen
je vermaken
Slide 14 - Drag question
Sleep de plaatjes naar de juiste doelgroep/publiek
volwassenen
amateur kok
jongeren
Slide 15 - Drag question
Intensief lezen
Verkennend lezen
Globaal lezen
Zoekend lezen
Je leest niet de hele tekst maar je gaat direct op zoek naar de informatie die je nodig hebt
Voor je de tekst helemaal doorleest, bekijk je eerst de opmaak van de tekst. Je kijkt naar de titel en tussentitels, de algemene lay-out (opbouw van de tekst met alinea's, afbeeldingen...) en de cursief of vet gedrukte woorden en zinnen.
Je leest de tekst niet aandachtig door, maar bekijkt deze snel door naar titel, plaatjes, bronnen en tussenkopjes te kijken. Hierdoor krijg je een indruk van de tekst en kun je al nagaan wat je al weet van dit onderwerp.
Je leest de tekst heel aandachtig en grondig.
Slide 16 - Drag question
Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Video
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin
Slide 19 - Quiz
Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.
Slide 20 - Quiz
Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen ook aangegeven worden met verwijswoorden.
Hij, ze, hem, haar, het, deze, die, dat, dit, wat.
Slide 21 - Slide
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader,
maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
Slide 22 - Drag question
Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.
Slide 23 - Quiz
Verwijswoorden in een schema!
Kies het juiste verwijswoord:
mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
Slide 24 - Slide
Verwijswoord
omdat
dus
hoewel
en
hij
zij
die
dat
Slide 25 - Drag question
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord.
Vera doet het trucje voor. ________ zegt:
‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
Slide 26 - Drag question
Je gaat verder met de opdrachten in het boek. Je maakt opdr. 4. 5 en 7 op blz. 44 t/m 48