V5_herhalingsles 1.1 t/m 1.5

In een zenuw, die het ruggenmerg en een onderarm met elkaar verbindt, bevinden zich uitlopers van neuronen.
Welke typen neuronen kunnen dat zijn?
A
sensorische, motorische en schakelneuronen
B
alleen motorische en schakelneuronen
C
alleen sensorische en schakelneuronen
D
alleen sensorische en motorische neuronen
1 / 18
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

In een zenuw, die het ruggenmerg en een onderarm met elkaar verbindt, bevinden zich uitlopers van neuronen.
Welke typen neuronen kunnen dat zijn?
A
sensorische, motorische en schakelneuronen
B
alleen motorische en schakelneuronen
C
alleen sensorische en schakelneuronen
D
alleen sensorische en motorische neuronen

Slide 1 - Quiz

Iemand raakt met een arm een heet voorwerp aan en schreeuwt: "Au!".
Via welke typen neuronen zijn dan impulsen geleid?
A
alleen via sensorische en via motorische neuronen
B
via sensorisch, via motorische en via schakelneuronen
C
alleen via motorische neuronen
D
alleen via sensorische neuronen

Slide 2 - Quiz

De hoeveelheid neurotransmitter, die per tijdseenheid door een bepaalde zenuwcel in een synapsspleet wordt gebracht, is niet constant.
Waar hangt deze hoeveelheid vanaf?
A
De sterkte van aankomende impulsen.
B
De frequentie waarmee impulsen aankomen.
C
De herkomst van aankomende impulsen.
D
De mate van depolarisatie van het presynaptische membraan.

Slide 3 - Quiz

De myelineschede bij een neuron wordt gevormd door cellen van Schwann. Over de functie van deze cellen van Schwann worden twee beweringen gedaan.
1. Door de aanwezigheid van cellen van Schwann verplaatsen de impulsen zich sneller over de zenuwceluitloper dan zonder aanwezigheid van deze cellen.
2. Via cellen van Schwann kunnen impulsen worden overgedragen op andere zenuwcellen.
Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
A
alleen bewering 1
B
alleen bewering 2
C
beide
D
geen van beide

Slide 4 - Quiz

Een proefpersoon bevindt zich in een zonnige tuin. Hij loopt naar binnen en komt in een donkere kamer. Door de verandering van de belichting verwijden de pupillen van de ogen van deze proefpersoon zich in een reflex.
Welk gedeelte van het centrale zenuwstelsel maakt deel uit van deze reflexboog?
A
hersenstam
B
ruggenmerg
C
grote hersenen
D
netvlies

Slide 5 - Quiz

Welke deel van een neuron geleidt impulsen van het cellichaam af?
A
het celmembraan
B
myelineschede
C
dendriet
D
axon

Slide 6 - Quiz

Door welk deel van het zenuwstelsel wordt de doorstroming van het lichaam met bloed geregeld?
A
door zowel het orthosympathische als het parasympathische deel van het autonome zenuwstelsel
B
alléén door het sensorische deel van het animale zenuwstelsel
C
alléén door het orthosympathische deel van het autonome zenuwstelsel
D
door zowel het motorische als het sensorische deel van het animale zenuwstelsel

Slide 7 - Quiz

Bij goede zwemmers kan bij vermoeidheid de verzuring van spieren toenemen. Hierdoor zijn deze spieren niet meer in staat om nauwkeurig gedoseerde activiteit te leveren.
Welke delen van het zenuwstelsel zijn bij de activiteit van deze spieren betrokken?
A
hersenen, motorische zenuwen, ruggenmerg en sensorische zenuwen
B
alleen hersenen, motorische zenuwen en ruggenmerg
C
alleen motorische zenuwen, ruggenmerg en sensorische zenuwen
D
alleen hersenen, motorische zenuwen en sensorische zenuwen

Slide 8 - Quiz

Iemand schrijft een brief.
Is op dat moment het animale zenuwstelsel actief? En het autonome zenuwstelsel?
A
alleen het autonome zenuwstelsel
B
zowel het animale als het autonome zenuwstelsel
C
alleen het animale zenuwstelsel
D
geen van beide

Slide 9 - Quiz

Welke deel van het zenuwstelsel verzorgt de coördinatie van de spierbewegingen?
A
grote hersenen
B
hersenstam
C
kleine hersenen
D
ruggenmerg

Slide 10 - Quiz

Als je een geluid waarneemt, komt dat omdat er in een bepaald deel van de hersenen impulsen aankomen.
In welk deel van de hersenen is dat?
A
ruggenmerg
B
grote hersenen
C
kleine hersenen
D
hersenstam

Slide 11 - Quiz

Waarop zal een geneesmiddel tegen hoofdpijn vooral effect hebben?
A
op de sensorische centra van de grote hersenen
B
op de motorische centra van de grote hersenen
C
op de kleine hersenen
D
op de hersenvliezen

Slide 12 - Quiz

Als het hart te snel gaat kloppen dreigt de bloeddruk in de bloedvaten te hoog te worden. Zintuigen in de wand van de aorta en de halsslagaders registreren de toename van de bloeddruk en sturen impulsen naar het regelcentrum in de hersenen. Via het autonome zenuwstelsel wordt de hartslag dan verlaagd.
In welke deel van de hersenen ligt het centrum dat de hartslagfrequentie regelt en via welk deel van het autonome zenuwstelsel wordt het hartritme verlaagd?
A
Het centrum ligt in de kleine hersenen en het hartritme wordt verlaagd door het orthosympathische zenuwstelsel.
B
Het centrum ligt in de kleine hersenen en het hartritme wordt verlaagd door het parasympathische zenuwstelsel.
C
Het centrum ligt in de hersenstam en het hartritme wordt verlaagd door het parasympathische zenuwstelsel.
D
Het centrum ligt in de hersenstam en het hartritme wordt verlaagd door het orthosympathische zenuwstelsel.

Slide 13 - Quiz

Rond 300 voor Christus onderzocht Herophilus hersenen en zenuwen. Hij zag dat sommige beschadigingen van zenuwen leiden tot verlamming, andere tot gevoelloosheid.
Tegenwoordig maken we onderscheid tussen sensorische en motorische zenuwcellen en schakelcellen.
Welke van deze typen zenuwcellen komen voor in de zenuwen die Herophilus heeft gezien?
A
motorische zenuwcellen, schakelcellen en sensorische zenuwcellen
B
alleen motorische zenuwcellen en sensorische zenuwcellen
C
alleen motorische zenuwcellen en schakelcellen
D
alleen schakelcellen en sensorische zenuwcellen

Slide 14 - Quiz

Je schopt tegen een muur aan. Waar ontstaan de impulsen voor de samentrekking van je dijbeenspieren?
A
In de grijze stof van je ruggenmerg
B
In de witte stof van je ruggenmerg
C
In de grijze stof van je grote hersenen
D
In de witte stof van je grote hersenen

Slide 15 - Quiz

Bevordert de assimilatie
Verwijd de bloedvaten van de skeletspieren
Stimuleert de nierwerking
Verhoogt de hartslagfrequentie
Verlaagt de ademfrequentie
Stimuleert de afscheiding van zweetklieren
Stimuleert de afgifte van het hormoon adrenaline
Parasympatisch zenuwstelsel
Orthosympatisch zenuwstelsel

Slide 16 - Drag question

Welk woord hoort het meest bij impulsoverdracht?
A
actiepotentiaal
B
Na-K-pomp
C
axon
D
synaps

Slide 17 - Quiz

Welk woord hoort het meest bij impulsgeleiding?
A
actiepotentiaal
B
acetylcholine
C
neurotransmitter
D
postsynaptisch membraan

Slide 18 - Quiz